De begeleidende tekst dichtte: 'Alles wordt opengebroken: er is geen ding, er is geen zelf, er is geen identiteit, er is geen beeld, er is geen verhaal, er is geen betekenis. Er is alleen een ritme van samentrekken en openbreken.’ Intrigerende woorden, maar bij mij was er geen gevoel. Hoewel het museum op dat moment redelijk druk was, liepen mijn vrouw en ik eenzaam rond op Boelhouwers' etage. De enkelingen die er binnenkwamen, keerden snel weer om.

De taferelen riepen gedachten op over steden en publieke ruimte. Ook wijken en straten worden vaak ontworpen met ideeën over identiteiten, beelden, verhalen of betekenissen. Veel ontwerpers vinden dat beoordelingen daarvan niet aan het volk moeten worden overgelaten. Want wie de mening van Henk en Ingrid volgt, eindigt met wipkippen en patatkramen. Misschien, maar in Maastricht bedacht ik dat het Bonnefantenpubliek geen dwarsdoorsnede van het volk was. Als zelfs de culturele elite de hoogste verdieping negeert, wat is dan nog de waarde ervan? En wie bepaalt dat? De vakgemeenschap? Wij van wc-eend?

Nee, in een democratie kan er maar één antwoord zijn: iedereen. Want een museum is overdekte publieke ruimte, publiek gefinancierd, dus met een publieke verantwoordingsplicht. Boelhouwer nam een hele museumverdieping in beslag waar ook talloze andere kunstenaars hadden kunnen hangen of liggen. Analoog daaraan nemen ontwerpers stukken stad in beslag waar ook andere ontwerpers meer aansprekende concepten hadden kunnen neerzetten.

Populariteit doet ertoe. Zolang de kwaliteit van de stedelijke omgeving nauwelijks een verkiezingsthema is, zijn stemmingen met de voeten de beste graadmeter. De waarde van iets wordt uiteindelijk bepaald door de gebruikende mens zelf. Je ziet het ook aan Twitter: tweets die duizenden malen zijn geretweet voelen inderdaad relevanter, origineler of grappiger dan tweets die grotendeels zijn genegeerd.

Stadspleinen die op artist impressions vol mensen waren, maar eenmaal gerealiseerd nog slechts worden bezocht en gewaardeerd door vakgenoten, zijn waardeloze pleinen. Van museumtentoonstellingen kun je nog zeggen dat die kunnen worden genegeerd en opgeruimd, maar stedelijke ruimte moet decennialang door iedereen worden gebruikt.

Toegegeven: Boelhouwer had lef, met zo’n grote, lege voetafdruk. Net als moderne stedenbouwkundigen en architecten die wijken en straten ontwerpen die onvoldoende aanslaan, niet zelden zelf residerend in populairdere wijken. Het mocht geen verkiezingsthema zijn, maar juist de stedenbouw kan nog wel wat populisme gebruiken. Want de stad is de leefomgeving van de ‘populus’, zoals de Romeinen zouden zeggen, waar de stedenbouwkundige niet buiten staat, maar deel van uitmaakt.

Martin van der Maas
Planoloog bij de gemeente Amsterdam