Tot keuzes komt het kabinet dus niet, en dat zou ook niet gepast zijn, aangezien het kabinet binnen een maand demissionair is. Maar de startnota geeft in elk geval blijk van een duidelijk besef van voor welke uitdagingen we als land staan, of ze nu economisch zijn, of te maken hebben met klimaatverandering. Zelfs een eerste levensbehoefte als 'wonen' komt toch vrij uitgebreid aan bod in het document, al worden er geen doelen gesteld.

Als de startnota één signaal lijkt af te willen geven, is dat niet iedereen tevreden kan worden gesteld. Natuurlijk, een hoge omgevingskwaliteit gaat gelijk op met een goed vestigingsklimaat voor de BV Nederland, stelt het kabinet, zeker waar het internationale werknemers aangaat, waar internationale werkgevers - die al even footloose zijn - graag naar luisteren. En Nederland is gelukkig erg aantrekkelijk gebleven, mede dankzij een traditie van landschapsbeleid, benadrukt de minister in de startnota. Dat draagt bij aan onze internationale aantrekkingskracht. Het advies van de Rli in november, dat zich beklaagde over het schrappen van het landschapsbeleid door dit kabinet, lijkt daarmee te zijn gehoord.

Kustpact

Maar dit kabinet is nu eenmaal voor decentralisatie en eigen verantwoordelijkheid. Het Kustpact, dat mede naar aanleiding van het schappen van restricties ten aanzien van bouwen langs de kust door minister Schultz tot stand kwam, wordt door diezelfde minister dan ook volop geprezen. Het is natuurlijk nog de vraag in hoeverre het Kustpact wordt nageleefd. Voorlopig lijkt de Ladder voor duurzame verstedelijking haar werk te doen, al kun je daarmee niet van je bestaande plancapaciteit af. Op Stadszaken pleitte Cees-Jan Pen daarom vorige week om ook bestaande plannen tegen het Kustpact aan te houden. Ik vrees dat het schrappen van bestaande plannen zonder harde hand van de provincie weinig kans maakt.

Inhoudelijk sluit de startnota aan op het Manifest 2040 uit het Jaar van de Ruimte, ofschoon de startnota absoluut geen manifest of pamflet is. Het blijft eerder bij constateringen, maar die zijn al interessant genoeg. Klimaatverandering, energietransitie, water, segregatie: alle uitdagingen komen voorbij.

Het kabinet geeft ook blijk van politieke realiteitszin, getuige de volgende opmerking: ‘Polarisatie in de politieke verhoudingen en sterke schommelingen in steun voor politieke partijen kunnen de continuïteit van beleid onder druk zetten’. Met deze startnota lijkt het kabinet toch een duidelijke boodschap te willen afgeven aan haar onzekere opvolger, namelijk dat je voor een goed ruimtelijk-economische beleid niet over één nacht ijs gaat. En dat doet ze goed.

Woonparagraaf

Anders dan Manifest 2040 benoemt het kabinet de woonopgave expliciet. De woningvoorraad zal tot 2025 met zo’n 600.000 woningen moeten groeien om in de behoefte te voorzien. Rekening houdend met de sloop van woningen betekent dit een nieuwbouwopgave van zo’n 70.000 per jaar. Ter vergelijking: afgelopen jaren lag de gemiddelde nieuwbouwproductie op 48.000 per jaar.

Over de vraag ‘waar’ deze woningen dan moeten komen, doet het kabinet geen uitspraken, behalve dat het realiseren van de woningbouwopgave ‘niet gemakkelijk’ zal zijn. In een aparte woonparagraaf komen meer antwoorden. ‘Het is op korte termijn vaak sneller, eenvoudiger en goedkoper om het buitengebied te ontwikkelen dan een bestaande woon- of werklocatie opnieuw in te richten, zeker als investeringen in infrastructuur buiten beschouwing worden gelaten. In het buitengebied raakt deze ambitie echter aan ambities op het terrein van aantrekkelijke landschappen en natuur, de concurrentiepositie van de landbouw, en aan het beleid voor duurzame verstedelijking’, schrijft het kabinet.

Dan volgt een opsomming over de voordelen van binnenstedelijk bouwen: Inbreiden draagt bij aan het op peil houden van of verbeteren van voorzieningen. Binnenstedelijke ontwikkeling verhoogt het aantal potentiële reizigers voor het openbaar vervoersysteem. Door binnenstedelijk bouwen ontstaan meer ontmoetingskansen van mensen, wat kennisontwikkeling en -overdracht met zich meebrengt. Een keuze voor verdere verdichting in de stad zal er bovendien toe leiden dat leegstaand vastgoed eerder wordt getransformeerd. Dat kan helpen om iconische gebouwen (met erfgoedwaarde) te behouden en de identiteit van de stad te versterken. 'Een prettige, leefbare stad met monumentale uitstraling maakt een interessante vestigingslocatie en heeft op de lange termijn dus economische waarde'.

Maar om een afgewogen keuze mogelijk te maken, brengt het kabinet ook nadelen in beeld: Bouwen in een stedelijke omgeving is complex en kostbaar. Binnenstedelijk bouwen en transformatie sluit niet altijd aan bij de vraag van consumenten. Nieuwbouw levert vaak duurzamere gebouwen op dan transformatie van bestaande gebouwen. Inbreiding kan bovendien een te groot beslag leggen op de waardevolle (groene en recreatie) ruimte in de stad die nodig is om de leefomgeving in de stad juist goed te houden.

Rond de woningbouwopgave bespeurt het kabinet een dilemma. ‘De belangen van een grote diversiteit aan woningzoekenden, projectontwikkelaars, gemeenten en provincies lopen niet altijd parallel. Woningzoekenden hebben in verschillende fases van hun leven woningvoorkeuren waarin een stedelijk woonmilieu soms wordt afgewisseld met een meer groenstedelijk woonmilieu. De vraag is welke opgave ‘voorrang’ moet krijgen; het op korte termijn zo snel mogelijk voldoen aan de huidige woningbouwbehoefte, of het op lager termijn versterken van het stedelijk gebied.’

Een volgend kabinet mag ermee aan de slag.

Infra: beter benutten van het bestaande

Een belangrijke opmerking die het kabinet plaatst gaat over de wisselwerking tussen woningbouw en infrastructuur: ‘Grootschalige uitleg veroorzaakt een nieuwe mobiliteitsbehoefte waardoor netwerken verder versterkt dienen te worden met bijbehorende investeringen.’ En als het aan het huidige kabinet ligt, moeten we dat zien te voorkomen. Tenminste, in de bereikbaarheidsparagraaf stuurt het kabinet aan op het beter en slimmer gebruik maken van bestaande infrastructuur, in plaats van het doen van nieuwe fysieke investeringen.

Een citaat: ‘Fysieke oplossingen (uitbreiding van bestaande infrastructuur) faciliteren de mobiliteitsgroei maar leggen ook een claim op ruimte en leefomgeving, die kan conflicteren met opgaven (zoals verstedelijking of aantrekkelijke openbare ruimte) en belangen van bijvoorbeeld bewoners, boeren of natuur. Door bestaande netwerken anders te gebruiken kunnen ze beter benut worden. Een belangrijk element hierin is dat gebruikers worden gestimuleerd om op andere tijden, via andere modaliteiten of geen gebruik te maken van bestaande netwerken. Hierbij is inzet van gedragsbeïnvloeding, intelligente transportsystemenregulering en regulering (prijsbeleid of normering) mogelijk.’

Randstad + Eindhoven, of ook andere regio’s?

Een terugkomend thema in de ruimtelijke politiek is de welvaartsverdeling tussen de Randstad en de rest van Nederland. Wat dat betreft heeft de marketing en lobby vanuit Eindhoven van afgelopen jaren zich uitbetaald. Eindhoven wordt in één adem genoemd met de Randstad, en tegenover de resterende economische regio’s van Nederland geplaatst.

Het kabinet stelt een volgend kabinet voor een duivels dilemma. Gaat het alleen in de Randstad en Eindhoven investeren, of ook in de ander regio’s? De eerste optie is voor het versterken van de mondiale concurrentiepositie beter, stelt het het kabinet onomwonden in de startnota, maar leidt tot meer economische segregatie. Er liggen volgens het kabinet bovendien kansen in een regio als Groningen en Twente, om zich op één onderwerp te specialiseren. Een logistiek knooppunt als Venlo wordt in de startnota genoemd als belangrijke schakel met Duitsland. Investeren in meer grensoverschrijdende infrastructuur zou wel eens veel rendement op kunnen leveren, aan beide kanten van de grens. De vraag is natuurlijk wie een snelle spoorverbinding, want daar hebben we dan over, zou willen financieren. Tot nog toe koos minister Schultz onomwonden voor de Randstad. En niet voor een sterker Europa.

Wie meer wel lezen over biobased economy, campusvorming, landbouw, circulaire economie, klimaatdoelen en water, moet de startnotitie maar zelf lezen. Het is de moeite waard. Wat opvalt is dat de wisselwerking tussen economie en de leefomgeving continu centraal staat, en niet zoveer de leefomgeving. En blijf daarom bij ik mijn eerdere pleidooi om de omgevingsvisie consequent een ruimtelijk-economische visie te noemen, want die naam verdient het.

Wat telkens blijkt is dat Nederland een zeer gunstige uitgangspositie heeft. Laten we dit zo houden. Deze startnota geeft daartoe een prachtige aanzet.