De commissie heeft veel mensen gesproken; wat kwam daaruit naar voren?
“Wat mij verraste, is dat het brede welvaartsbegrip op veel meer steun kan rekenen dan je zou verwachten op grond van media en politieke praktijk. Algemeen wordt onderschreven dat het Bruto Binnenlands Product géén goede indicator voor welvaart is. Maar dat is het BBP wél voor overheidsfinanciën, belastinginkomsten en dergelijke.
Daarom concludeerde onze commissie dat we die indicator niet overboord moeten zetten of zelfs maar willen veranderen, maar moeten aanvullen met andere indicatoren. En over die andere indicatoren constateerden we dat er al zo veel goede instrumenten bestaan die iets zeggen over brede welvaart, dat we niet iets nieuws hoeven uit te vinden of te maken.
Ook zijn er inmiddels internationaal aanvaarde aanbevelingen over hoe je brede welvaart zou moeten meten. Die onderscheiden drie dimensies: hier en nu, elders, en later.”
Dus er was eigenlijk niet veel te doen voor de commissie?
“Toch wel. Het belangrijkste is dat we in deze breed samengestelde commissie tot de unanieme conclusie zijn gekomen dat het brede welvaartsbegrip méér aandacht verdient en we – kabinet en Kamer – daar tenminste één keer per jaar gericht aandacht aan moeten besteden op basis van een objectief, neutraal rapport van een gezaghebbend instituut.
Daarom vraagt de Tweede Kamer het kabinet om jaarlijks een Monitor Brede Welvaart te laten opstellen door het CBS en die te bespreken op Verantwoordingsdag. De monitor heeft een ander karakter dan de jaarrapportage van het kabinet en het rapport van de algemene rekenkamer, maar voegt juist daarom iets toe.
Dit betekent dat Verantwoordingsdag over meer gaat dan rechtmatige en doelmatige besteding van geld. Centraal staat voortaan de vraag hoe we vinden dat het gaat met het land. De MP moet zich daar dan over uitlaten, niet de minister van Financiën of een andere minister.
We moeten ernaar streven dat de fractievoorzitters weer het woord gaan voeren op Verantwoordingsdag en niet – zoals nu het geval is – de woordvoerders voor financiën, waarvan ik er zelf overigens ook één ben.”
Hoe reageerde de Tweede Kamer op het rapport van de commissie?
“De Tweede Kamer heeft eind juni met een ruime meerderheid de conclusies van het rapport onderschreven. De PVV heeft in het debat de stelling betrokken dat de commissie een belangrijke en objectieve maatstaf – het BBP – wil vervangen door een subjectieve, maar dat is echt onzin.
Ik heb in mijn reactie daarop aangegeven dat juist ook de PVV geïnteresseerd zou moeten zijn in gegevens over gezinsinkomen, veiligheid, gezondheid en werkloosheid. Dat zijn zaken die de mensen directer raken dan het BBP.
De unanimiteit in de Commissie en die steun van de Tweede Kamer zijn zeer belangrijk en daardoor kunnen we echt verder. Ons rapport beschrijft dat het in Duitsland en Frankrijk anders is gelopen en daardoor is in beide landen een impasse ontstaan.”
Denkt u dat die Monitor en het debat erover verschil gaat maken?
“Dat verwacht ik wel. Het kan het debat op scherp zetten, omdat het over de hele linie gaat. Partijen kunnen dan beter duidelijk maken waar ze voor staan en wat ze belangrijk vinden. Ik verwacht overigens geen aardverschuivingen, omdat we nu ook al veel beleid maken dat niet direct aan het BBP is verbonden.
Maar we hebben het nu nooit over de breedte, over de samenhang der dingen. Zo zal afruilen – zaken waartussen je echt moet kiezen – zichtbaar worden. Misschien wordt daardoor ook beter zichtbaar waar we het wél over eens zijn en dat is ook veel waard."
Zal dergelijke beleid dan niet ten koste gaan van economische groei?
“In onze gesprekken is wel duidelijk geworden dat het een misvatting is dat duurzaamheid en brede welvaart duur zijn. Het is niet zo dan je per se minder economische ontwikkeling hebt, maar een andere. Terecht, want in menselijke behoeften wordt niet uitsluitend voorzien door marktgoederen en –diensten.
In de economische welvaartstheorie leveren dus niet alleen materiële zaken nut op. Je zult dan waarschijnlijk meer investeren in andere zaken dan inkomen, zoals aan vrije tijd, onderwijs, gezondheid, natuur of milieu.”
Waarom is er niet voor gekozen om één, geaggregeerde, indicator te ontwikkelen?
“We hebben daar natuurlijk aan gedacht. Het is prettig communiceerbaar, maar er kleven verschillende nadelen aan. Je moet veel aannamen doen – net als voor BBP, trouwens – en daarmee wordt de indicator vatbaar voor kritiek. Een getal dat het gemiddelde is van een groot aantal indicatoren verandert heel langzaam. En een verslechtering op één onderdeel kan onzichtbaar blijven als op een ander terrein een verbetering optreedt.
Een bekend voorbeeld is als je in een auto de snelheid en de hoeveelheid brandstof in je tank met één wijzertje zou aflezen. Dat zou natuurlijk onzin zijn. De presentatie van je indicatoren is eveneens heel belangrijk. We hebben daarvoor een heel goede methode gevonden bij de OESO, die sinds enige tijd een Better Life Index uitbrengt, waarin ook een flink aantal indicatoren op een hele overzichtelijke manier in beeld wordt gebracht.
Vindt u dat we BBP-groei niet langer als doel moeten hebben?
“Opvallend is dat geen van de politieke partijen een groeidoel als zodanig in het verkiezingsprogramma heeft staan, maar duidelijk is wel dat BBP-groei nagestreefd wordt. Het is op zich ook niet fout, maar je moet wel kijken ten koste van wat het gaat. Ik zou bijvoorbeeld graag zien dat groei en méér CO2-emissies ontkoppeld worden.
En we willen ook niet dat groei ten koste gaat van onze gezondheid of vrije tijd. We doen met onze aanbevelingen geen uitspraak over groei, maar we willen wel een instrument hebben om een bredere én betere afweging te kunnen maken. Welvaart in brede zin is een beter doel dan BBP-groei.”
Binnenkort worden de verkiezingsprogramma’s voor de verkiezingen in 2017 weer doorgerekend. Hoe verhoudt dat zich tot de brede welvaart?
Na de laatste verkiezingen heeft het CPB aangegeven niet meer zo’n grote exercitie te willen doen. Het bureau beperkt zich tot het doorrekenen van budgettaire effecten en zal dus niet op de beleidseffecten – de maatschappelijke baten – ingaan. Nu staan partijen voor het dilemma om mee te werken aan zo’n smalle doorrekening of dan maar liever helemaal niet.
‘Het is een misvatting dat duurzaamheid en brede welvaart duur zijn’
Gelukkig heeft het PBL kort geleden aan de partijen in de Kamer aangeboden om een doorrekening te willen doen op een viertal beleidseffecten, waaronder klimaat. Ik ben heel benieuwd waar de partijen voor zullen kiezen. Het zou in ieder geval bij brede welvaart passen om wél alle effecten te laten doorrekenen.”
De planbureaus brengen ook een ‘Kansrijk beleid’-studie uit, waarin ze aangeven welke beleidsopties er zijn en welke effecten deze hebben. Een goede zaak?
“Mijn bezwaar daartegen is dat het CPB daarbij naar economische effecten kijkt en niet naar bredere maatschappelijke gevolgen. Een voorbeeld daarvan is vroeg selecteren in het onderwijs. Dat maakt misschien het onderwijs wel rendabeler, maar het versterkt de scheiding tussen groepen en kan sociaal desastreus uitpakken. Het SCP heeft daar veel over geschreven, maar dat is niet betrokken bij de Kansrijk-beleid-studies.”
De commissie heeft aanbevolen om de effecten in de toekomst en elders zichtbaar te maken via de kapitalenbenadering. Zal dat voldoende inzicht bieden?
“Die kapitalenbenadering is een goede aanvulling op het BBP. Bij het BBP meet je stromen: productie, consumptie en inkomen, die een kringloop vormen. Hoe harder het gaat stromen, hoe meer BBP. Maar je maakt daarmee niet zichtbaar of dat ten koste gaat van voorraden, de menselijke, maatschappelijke, natuurlijke en economische kapitalen. Die moet je ten minste in stand houden of liever laten groeien.
Het is goed mogelijk om de toestand van die voorraden heel concreet te maken. Zo kun je bijvoorbeeld aangeven hoeveel CO2 we nog in de atmosfeer kunnen brengen, gegeven de klimaatdoelstellingen; de voorraad emissieruimte, dus. Hoe dat precies gedaan moet worden, is een vraagstuk waaraan statistici en milieukundigen een bijdrage kunnen leveren. Niet voor alle onderwerpen zijn er overigens al zulke duidelijke berekeningsmethoden als voor klimaat.”
Tot slot: wat is brede welvaart voor Rik Grashoff zelf?
“Ik zeg vaak dat ik alles al heb. Als Kamerlid heb je een goed inkomen en interessant en zinvol werk, maar geen baanzekerheid. Ik lijd daar niet onder, maar kan me voorstellen dat dat voor veel mensen wel heel zwaar telt.
Als je bij Tata-steel of als ZZP-er werkt, dan heb je onzekerheid over je baan en je inkomen. Dat doet veel af aan je welvaart in brede zin. Wat mij wel dwars zit is dat mijn milieuvoetafdruk groot is. Hoewel ik veel geïnvesteerd heb in het energiezuinig maken van mijn huis en mijn vleesconsumptie flink heb beperkt, denk ik dat die nog steeds te hoog is.”
Onno van Sandick en Stephan Slingerland
Dit artikel verscheen eerder in Tijdschrift Milieu september 2016 (Jaargang 22, nr. 5).