Het was een opvallende vermelding tijdens de presentatie van de gemeente Apeldoorn, TNO, Collaborall en Goudappel: een digital twin die tijdens de ontwikkeling ook op de tekentafel van andere gemeenten heeft gelegen. Het eindresultaat is dat deze gemeenten hetzelfde model kunnen gebruiken voor hun stad.

De digital twin is dan ook ontwikkeld voor een casus die meer Nederlandse gemeenten zullen herkennen. ‘De stad groeit en de binnenstad van Apeldoorn komt daardoor steeds meer onder druk te staan', vertelde Frans Jorna, directeur Informatievoorziening bij de gemeente.

Het centrum krijgt een flinke transformatie, waarbij het de komende tien jaar verandert naar een stadspark met autoluwe wegen. Ook de komst van 3.400 nieuwe woningen en 4.000 werkplekken vraagt om nieuwe vormen van ontsluiting. Veel wegen worden daarom tijdelijk opengebroken of verwijderd.

Om meer zicht te krijgen op het centrumverkeer tijdens de transformatie, koos de gemeente voor het ontwikkelen van een digital twin. Met verschillende ingevoegde data moet deze twin laten zien welke impact de bouwactiviteiten en verkeersmaatregelen hebben op de bereikbaarheid van het Apeldoornse centrum.

Vergelijkbare problemen

‘Onze partners, onder meer kennis- en onderzoeksinstituut TNO en verkeersadviesbureau Goudappel, merkten op dat andere steden met vergelijkbare transformaties kampen', vertelde Jorna tijdens een sessie op de Smartcity Business Day in Barcelona.

‘De ontwikkelaars hadden daarom de nadrukkelijke wens om een digital twin te maken die schaalbaar zou zijn naar andere steden.'

Met de behoefte aan een ‘interstedelijke’ oplossing ontstond ook de noodzaak van een gestandaardiseerde data-methode. ‘We zien dat steden met vergelijkbare problemen kampen, maar hun vragen anders opstellen. Daardoor hebben gemeenten hun data in de afgelopen jaren verschillend ingebracht in hun digital twins.’

Met onder andere de hulp van sprintsessies kwam de Apeldoornse digital twin tot stand. TNO, Goudappel en databedrijf Collaborall voegden alle elementen, zoals verbouwingen, nieuwbouw, verkeerseffecten en milieuaspecten toe aan het digitale model. Na elke sessie werd het  model ook voorgelegd aan andere steden, zoals Dordrecht en Amersfoort.

‘De digital twin laat zien wat de werkzaamheden betekenen voor de doorstroming rond het centrum en op welke plekken behoefte ontstaat aan meer openbaar vervoer. Ook krijgen we inzicht in de effecten van nieuwbouwwoningen op bijvoorbeeld luchtkwaliteit, geluid en temperatuur, aldus Jacqueline Verbeek-Nijhof van TNO. ‘Met andere datasets is deze digital twin ook bruikbaar voor andere gemeenten.’

Het Smart City Expo World Congress (SCEWC) vond plaats op 5, 6 en 7 november in Barcelona. Talloze landen, bedrijven, steden, onderzoekers en andere visionairs waren aanwezig om te praten over onder meer slimme steden, klimaat en technologie. De Nederlandse delegatie was groter dan ooit en had zelfs een eigen programmering vooraf.

Data in een app-store

Dat digital twins vanuit meer technische eenduidigheid moeten worden ontwikkeld en de focus op ‘interstedelijk ontwikkelen’ moet liggen, werd ook betoogd in een sessie van Geonovum. Deze overheidsinstelling richt zich op het standaardiseren van geodata.

‘Er zijn veel digital twin-initiatieven in Nederland. Als we deze samenbrengen, krijgen we meer inzicht in maatschappelijke problemen. Daardoor hebben we behoefte aan een “paraplu” die alle data en modellen op elkaar afstemt’, zei Bart de Lathouwer van Geonovum.

‘Hiervoor moeten we data en (reken)modellen onder dezelfde standaarden en voorwaarden delen, net zoals in een app-store’, vergeleek De Lathouwer. ‘Gemeenten en bedrijven kunnen vervolgens data aanleveren of ophalen en verwerken in een digital twin. Naast technische specificaties draait het vooral om het creëren van een gelijk speelveld.’

Gemeenten kunnen nog steeds verschillende digital twins gebruiken van verschillende leveranciers, zolang de data-integratie maar op dezelfde manier werkt. Als voorbeeld liet De Lathouwer een impressie van de digital twin OpenUrbanPlatform zien, die vergevorderde modellen maakt van Rotterdam en Almere. Beide gemeenten gebruiken het programma.

Deze digital twin bevat een venster - de “app-store” - met allerlei beschikbare externe data en rekenmodellen. ‘Dankzij standaardisatie kan de gebruiker er doorheen scrollen en alle gewenste elementen op de kaart loslaten’, zei De Lathouwer, terwijl de demonstratie beelden liet zien van hitte-locaties of regenplassen in Rotterdam en Almere.

Demonstratie van digital twin OpenUrbanPlatform in Rotterdam. Foto: Stadszaken

Effectiever samenwerken

De overeenkomst tussen de beide digital twins, en de manier waarop de data zijn ontsloten, is dat de ontwikkelende partijen zijn aangesloten bij Dutch Metropolitan Innovations (DMI), een initiatief van het Rijk (IenW en BZK/VRO) met gemeenten en spelers vanuit de markt.

Het voornaamste doel van DMI is om een ecosysteem te organiseren met publiek-private partijen, om versnelling aan te brengen in slimme en duurzame verstedelijking en mobiliteitsvernieuwing. Dat gebeurt onder meer door het bevorderen van veilige en gestandaardiseerde data-uitwisseling. Het initiatief kon eerder rekenen op een investering van 85 miljoen euro vanuit het Nationale Groeifonds.

Deelname aan het ecosysteem van DMI is ook vergelijkbaar met een Vereniging van Eigenaren, vertelde programmamanager Caspar de Jonge tijdens de sessie over Apeldoorn. ‘Gemeenten en bedrijven kunnen zich voegen bij onze datamarkt. Ze blijven zelfstandig, maar voldoen aan dezelfde afspraken, werkwijzen en standaarden.’

Volgens De Jonge biedt het ecosysteem vooral kansen om digitale ontwikkelingen beter op elkaar af te stemmen en op te schalen. ‘Bedrijven willen af van eindeloze pilots, die hen iedere keer veel geld kosten. We zien een duidelijke behoefte aan meer samenhang en samenwerking, ook in de vraagarticulatie vanuit steden.’

De samenwerking binnen het DMI-ecosysteem heeft volgens Verbeek-Nijhof en Jorna bijgedragen aan de aanpak in Apeldoorn. ‘Omdat we in het begin met DMI al afspraken hebben gemaakt over de dataverwerking, hoefden we dit voor onze digital twin niet opnieuw af te stemmen. Zo konden we snel verder.’

Het publiek-private netwerk lijkt bovendien een nieuwe manier van samenwerken te creëren. ‘Vanuit TNO hebben we veel efficiënter kunnen ontwikkelen, omdat we eerst keken wat andere partijen al hebben geleverd.’ Jorna sluit daarop aan: ‘We merken dat we als gemeente binnen DMI veel effectiever aan een digital twin hebben gewerkt.'

De Lathouwer benadrukt dat DMI een belangrijke aanjager is, maar ziet vooral een maatschappijbrede koerswijziging in het gebruik van data en rekenmodellen. ‘Data-uitwisseling zonder standaardisatie vraagt om voortdurende aanpassing van modellen en API's. Partijen willen het voor zichzelf makkelijker maken, en daarvoor is een gelijk speelveld essentieel.’