Dit ingezonden artikel van de TU Delft, geschreven door Maurice van Turnhout, is gemaakt voor de bundel De migratiestad van toen, nu en straks: Gesprekken over beleid en politieke keuzes, van arbeidsmarkt tot wonen.
Heb je ook journalistieke teksten of opiniestukken die zouden passen op Stadszaken? Laat het weten via redactie@stadszaken.nl. De redactie bepaalt uiteindelijk of het geplaatst wordt. We accepteren ook advertorials. Ook daarbij oordeelt de redactie of het past bij de doelgroep.
In het politieke debat wordt woningnood vaak direct in verband gebracht met asiel en migratie. Is dat terecht?
Reinout Kleinhans, die stedelijke vernieuwing onderzoekt aan de TU Delft: ‘Grotendeels is het politieke beeldvorming. Van het totale aantal migranten in Nederland bestaat slechts 10 à 12 procent uit asielzoekers. Maar problemen bij de asielopvang zijn heel zichtbaar, de misstanden bij het aanmeldcentrum in Ter Apel worden breed uitgemeten in de media en dat roept natuurlijk vragen op.’
‘De groep arbeidsmigranten is aanzienlijk groter dan de groep asielzoekers. De meeste arbeidsmigranten die laagbetaald werk doen, komen naar Nederland via een uitzendbureau, in een constructie waarbij wonen en werken aan elkaar gekoppeld zijn. Ze krijgen alleen een woning als ze hier werken; als ze hun baan verliezen, staan ze op straat.'
'Deze praktijken spelen zich met name af in de kwetsbare, armere en oudere wijken van de steden. Bewoners die het toch al niet breed hebben, zitten daar met hun neus bovenop de schaduwkanten van migratie. Ook dat draagt bij aan negatieve beeldvorming.’
Hedy van den Berk, bestuursvoorzitter van woningcorporatie Havensteder in Rotterdam: ‘Zulke misstanden spelen zich vooral af in wijken met veel particuliere huur, waar wij als woningcorporatie minder actief zijn.'
'Het percentage sociale huurwoningen dat wij aan statushouders toewijzen, is tamelijk beperkt in verhouding tot de rest van de verhuizingen. Maar woningen zijn schaars, mensen staan lang op de wachtlijst voor een sociale huurwoning en ze zien dat bepaalde groepen asielzoekers voorrang krijgen. Beeldvorming speelt ook daarbij dus absoluut een rol. Daardoor komt de tolerantie voor nieuwkomers onder druk te staan.’
In veel kwetsbare wijken groeit naast de diversiteit ook de spanning tussen verschillende groepen. Hoe komt dat?
Kleinhans: ‘Carnisse in Rotterdam Zuid is een mooi voorbeeld van zo’n superdiverse, maar ook kwetsbare wijk. Als je puur kijkt naar de cijfers, is het een wijk met een grote “vlottendheid”: de doorstroom is ongekend hoog, om de drie of vier jaar is bijna de gehele bevolking vernieuwd.'
'Dat maakt community building er niet makkelijker op: net als je een klik krijgt met je buren, zijn ze alweer verhuisd. Dus als bewoner steek je daar minder energie in.’
Is er ook iets te doen aan die spanningen?
Van den Berk: ‘Als woningcorporatie kun je werken aan meer verdraagzaamheid in buurten door ervoor te zorgen dat bewoners elkaar tóch blijven ontmoeten en samen dingen ondernemen. Zoiets kan alleen als je als corporatie goed bent vertegenwoordigd in een wijk.'
‘In Carnisse vind je vooral particuliere woningen, maar er zijn een paar woningcorporaties ingestapt en dat had meteen een positief effect. Er is nu een diverse groep mensen actief – zowel wat betreft leeftijd als achtergrond – die werkt aan ontmoetingsplekken, een speeltuin of een geveltuin die buren samen aanleggen of onderhouden.’
'Als corporatie kun je dat vuurtje van community building verder aanwakkeren. We steken er geld en professionele ondersteuning in, zonder het over te willen nemen, want het blijven bewonersinitiatieven.’
Kleinhans: ‘Ik moet ook denken aan Rotterdamse initiatieven als het Wijkpaleis en de Nieuwe Banier. Dat zijn plekken waar bewoners met diverse achtergronden een pand in beheer krijgen van de gemeente of corporatie, om er activiteiten te ontplooien die voldoen aan een vraag vanuit de wijk.'
'Vanwege de kleinschaligheid blijft een olievlekwerking uit, maar zulke initiatieven kunnen zich tot knooppunten ontwikkelen waar veel mensen samenkomen. Daar merken bewoners dat onderlinge verschillen best meevallen, en dat ze allemaal voor vergelijkbare problemen en uitdagingen staan.’
Van den Berk: ‘We proberen ook te voorkomen dat huisjesmelkers woningen opkopen om er arbeidsmigranten in uit te buiten. Dat doen we door steeds meer opkoopbescherming, in de wijk Bospolder-Tussendijken bijvoorbeeld. Dat maakt wijken in sociaal opzicht stabieler.'
'Door misbruik tegen te gaan en positieve initiatieven juist te steunen, merken wij dat het vertrouwen van bewoners groeit. Zittende huurders die eigenlijk weg wilden, besluiten om tóch te blijven, want ze zien hun buurtje weer opbloeien.’
Reinout Kleinhans is universitair hoofddocent Stedelijke vernieuwing aan de TU Delft. Hij werkt mee aan het NWA-project Dilemma’s van Diversiteit en is coauteur en hoofdredacteur van het boek De migratiesamenleving (2022). Verder onderzoekt hij onder andere online en offline burgerparticipatie.
Hedy van den Berk is bestuursvoorzitter van woningcorporatie Havensteder in Rotterdam. Daarnaast is ze voorzitter van De Vernieuwde Stad, een netwerk van 25 grootstedelijke woningcorporaties, bestuurslid van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid en voorzitter van het uitvoeringsoverleg Pijler Wonen.
De Rotterdamwet biedt de gemeente de mogelijkheid om woningen in kwetsbare wijken toe te wijzen aan relatief welvarende huishoudens. Benadeelt dat huishoudens met een migratieachtergrond?
Kleinhans: ‘Uit onderzoek weten we dat er in de particuliere verhuur op behoorlijke schaal wordt gediscrimineerd op migratieachtergrond. Maar ook als je in de sociale huur op inkomen toetst, zoals bij de Rotterdamwet, heeft dat consequenties.'
'Precieze cijfers zijn moeilijk te geven, maar de correlatie tussen migratieachtergrond en een laag inkomen is nu eenmaal sterk in stedelijke gebieden als Rotterdam-Zuid. Dus er bestaat een gerede kans dat je daarmee mensen met een migratieachtergrond discrimineert.’
Van den Berk: ‘Als woningcorporatie voeren we de Rotterdamwet uit, omdat we het nu eenmaal verplicht zijn. Maar de wet betekent een vorm van uitsluiting waarvan wij geen voorstander zijn.'
‘Een alternatief voor deze uitsluiting kan zijn dat je mensen met vitale beroepen voorrang geeft. In Rotterdam bestaat bijvoorbeeld de regeling voorrang voor leerkrachten, en daar geven wij specifiek in Rotterdam-Zuid uitvoering aan.’
'In feite is de hoofdvraag: welke groep zet je achteraan de rij om de andere voor te laten, en kun je dat verdedigen? Wat ons betreft is het in ieder geval beter te rechtvaardigen dan een uitsluitingsstrategie op basis van inkomen.
Hoe kunnen woningcorporaties meer slagkracht krijgen om kwetsbare en (super)diverse wijken te helpen verbeteren?
Van den Berk: ‘Corporaties zijn er nu hoofdzakelijk voor de onderkant van sociale huur, als een vangnet. We missen helaas het complete instrumentarium om de diversiteit te verbreden. Corporaties verrichten diensten van algemeen economisch belang (DAEB), en de doelgroep daarvan zou idealiter worden verbreed naar bijvoorbeeld middeninkomens.'
'Zowel wat betreft financiële voorwaarden als locaties zou het mogelijk moeten worden om meer te bouwen, zodat de keuzevrijheid van huurders en de mogelijkheid voor corporaties om te differentiëren groter wordt. Zo kun je door alle conjunctuurschommelingen heen de constante factor zijn in de wijken, en blijven investeren bij hoge woningnood.’
Kleinhans: ‘Tot de financiële crisis van 2008 kregen stedelijke corporaties nog wél veel mogelijkheden om breed te ontwikkelen en vernieuwen. Dat model van brede volkshuisvesting, waarbij sociale huurwoningen niet alleen voor de laagste inkomensgroepen beschikbaar zijn, maar ook voor middeninkomens, is bewust politiek afgebroken.'
‘Met dat model hadden corporaties de ruimte om bijvoorbeeld mensen met vitale beroepen – zoals leerkrachten, verpleegkundigen en politiemensen – in de stad te huisvesten.’
'Politiek gezien is het een illusie om te denken dat je volledige grip kunt houden op de migratiesamenleving, maar met zo’n brede volkshuisvesting zouden corporaties wél meer grip hebben op de kwetsbare wijken waar die migratiesamenleving gestalte krijgt.’