Een aardverschuiving in het ruimtelijke domein, zo noemt Van den Berg het. Zij ziet in de toekomst rollen en functies veranderen. Zo worden beheerders van nu volgens haar de ontwerpers van de toekomst. 

 ‘Ontwerpers zullen in de toekomst misschien wel in de rangorde zakken naar plek vier of vijf, waar beheerders juist hoger komen te staan.’ 

En dat is hard nodig, zegt zij, gezien het tempo waarin Amsterdam haar energietransitie doorloopt. Momenteel worden er dertig tot veertig straten aangepakt, volgens de doelstelling voor 2040 zouden dat er meer dan tweehonderd moeten zijn. 

In projecten, bijvoorbeeld in het Wallengebied, toont Amsterdam al aan dat een andere aanpak en betere samenwerking kunnen leiden tot vermeden kosten oplopend tot 20 procent. Ook voor onderhoud is minder geld nodig. 

Volgens Mirjam Koevoet van de gemeente Apeldoorn, senior ontwerper openbare ruimte, zijn ontwerpers de komende jaren voorlopig nog onmisbaar. 

3D-objecten bibliotheek 

Apeldoorn en Amsterdam zijn beide bezig met het ontwikkelen van een eigen integrale aanpak voor de openbare ruimte, die zij met ISOR verder willen uitwerken. 

Apeldoorn werkt aan de methode Straat van de Toekomst, door met vier voorbeeldbuurten te kijken hoe zij ruimtelijke belangen het beste kunnen afwegen. Participatie met bewoners is daarin belangrijk, aldus Koevoet. 

Instrumenten die zij testen zijn het Strategic Asset Management Plan (SAMP) en NIKA: Natuurinclusief en Klimaatadaptief ontwikkelen. 

Amsterdam heeft het eigen Integral Design Method Public Space (IOOR), met een meer innovatieve en digitale laag. Een instrument waarin de gemeente kansen ziet, is een bibliotheek met 3d-modellen van straatinterieur.  

Hierdoor kan een gemeente modulair ontwerpen waarbij een ontwerp tot stand komt op basis van relaties. Door wet- en regelgeving te digitaliseren, kan tijdens het ontwerpen worden getoetst op verplichte onderlinge afstanden tussen objecten. 

Instrumenten als de digitale bibliotheek met 3d-objecten moeten bewonersparticipatie makkelijker maken, zegt Van den Berg. ‘Je haalt het technische onderdeel weg. Als bewoner wil je niet vermoeid worden met waar kabels en leidingen horen te liggen. Met dit instrument valt beter te praten over wat er verder wél kan.’ 

Het uiteindelijke doel van ISOR is om getoetste instrumenten schaalbaar te maken voor andere gemeenten. ISOR hoopt nog veel extra partners aan te trekken, vooral G40-steden, om instrumenten ook daar te testen. 

Hoe kleiner een gemeente, hoe gemakkelijker het is om integrale samenwerking tot stand te brengen, zo klinkt het op de Dag van de Stad. Steden onder de 100.000 inwoners zijn voor ISOR belangrijke partners. 

Ook tussen Apeldoorn en Amsterdam zijn de verschillende aanpakken al goed merkbaar. Koevoet: ‘In een grotere stad als Amsterdam merk je dat er een veel meer geautomatiseerde aanpak is. Bewoners zijn er vaak al aan gewend dat zij geen tuin meer hebben. In Apeldoorn laten we nog veel ruimte over voor bewoners.’ 

Van den berg stemt in: ‘Wij willen op onze beurt ook wel leren hoe we bewoners meer op buurtniveau kunnen betrekken. Misschien is het voor ons wel een optie om meer buurtcentra te openen om op kleinere schaal contact te leggen over de inrichting van de openbare ruimte.’