De huren van sociale huurwoningen stegen bij sociale verhuurders met gemiddeld 5,6 procent, aldus het CBS. Bij de overige verhuurders was de huurstijging van een sociale huurwoning met 5,7 procent iets sterker. Bij sociale huurwoningen is de maximale stijging 5,8 procent (vanaf 1 juli 2024). 

Een jaar eerder was de stijging bij sociale verhuurders met 0,1 procent nog erg laag, door inkomensafhankelijke huurverlagingen. 

Vrijesectorwoningen stegen met 5,0 procent minder hard in huurprijs dan sociale huurwoningen. Van 1 januari 2024 tot 1 januari 2025 is de maximale huurverhoging voor een vrijesectorwoning 5,5 procent. De netto-huurprijs bij de start van het huurcontract bepaalt of een woning een vrijesectorwoning (geliberaliseerd) is.

Als een woning overgaat naar een nieuwe huurder mag de huur meer stijgen dan de maximaal toegestane reguliere huurverhoging. De huren stijgen dan ook minder hard als bewonerswisselingen buiten beschouwing worden gelaten, namelijk met 4,7 procent, aldus CBS. Het effect van bewonerswisselingen was 0,7 procentpunt, in 2023 was dit effect hetzelfde.

Verschil te verklaren

Het verschil tussen de sociale huursector en de vrije sector is goed te verklaren, zegt de Woonbond. Voor de vrije sector heeft de politiek namelijk al ingegrepen. Eerder dit jaar besloot de Tweede Kamer dat de jaarlijkse huurverhoging hier bestaat uit maximaal het inflatiecijfer + 1 procent òf de gemiddelde loonstijging + 1 procent. De laagste van die twee geldt.

Daarom roept de Woonbond het kabinet op om ook voor de sociale huursector de ‘laagste van de twee’-systematiek toe te passen. Volgens de bond helpt dat ook het kabinet. ‘Een deel van de huurverhoging wordt bij armere huurders vergoed door de huurtoeslag en leidt dus tot hogere uitgaven uit de schatkist’, zegt directeur Zeno Winkels van de bond.

Grootste stijging in Rotterdam

De grootste huurstijging vond plaats in de gemeente Rotterdam, hier stegen de huren met gemiddeld 5,9 procent. Bewonerswisselingen hadden in deze gemeente een effect van 1,0 procentpunt op de gemiddelde huurstijging. 

In Utrecht hadden bewonerswisselingen het grootste effect op de huurstijging. Hier stegen de huren gemiddeld 5,8 procent, waarbij het effect van bewonerswisselingen 1,3 procentpunt is. Amsterdam kende de minst grote huurstijging van de vier grote gemeenten met 5,2 procent.

Op provinciaal niveau stegen de huren inclusief bewonerswisselingen het hardst in Drenthe, namelijk met 5,8 procent. Het effect van bewonerswisselingen was daar, samen met Noord-Holland, op provinciaal niveau ook het hoogst.

In Noord-Holland stegen de huren zonder bewonerswisseling wel minder hard dan in Drenthe, waardoor het gemiddelde cijfer met 5,3 procent ook lager uitkomt.

De minst grote huurstijging vond met 5,0 procent plaats in de provincie Groningen, hier was het effect van bewonerswisselingen 0,4 procentpunt.