Onderstaand artikel staat in de aanstaande Stedelijk Interieur, de derde editie van dit jaar die in augustus uitkomt. Interesse in een abonnement of op zoek naar meer informatie over dit vakblad? Klik hier voor meer informatie.
In de openbare ruimte komen vele disciplines samen. Verkeerskundigen zijn heer en meester wat betreft doorstroming en maximale snelheden. Landschapsarchitecten weten alles over bodem en ecosystemen. Stedenbouwers kijken daarentegen vanuit een integrale blik en vanuit de programmering van bebouwde en onbebouwde ruimte, aldus Eric van der Kooij die sinds vorig jaar BNSP-voorzitter is.
In zijn dagelijks leven is Van der Kooij stedenbouwkundige en conceptontwikkelaar bij ontwikkelaar BPD. ‘Stedenbouwers weten als geen ander hoe een stad als geheel functioneert, zij hebben beter grip op het verkeerssysteem in relatie tot de ruimte en de gebruiksvoorwaarden van openbare ruimte.’
In tegenstelling tot wat de naam bij velen oproept, gaat het stedenbouw volgens de BNSP-voorzitter niet om het bouwen van steden, maar om het maken van plekken. ‘In de nieuwe spelling is de N aan stedebouw toegevoegd, maar dat haalt de kern uit de duiding van ons vakgebied. Stedebouw gaat immers om het maken van plekken en over de condities waar die plekken aan moeten voldoen. Dat is waar het voor ons om draait.’
Het werk van Van der Kooij en vakgenoten draait in grote lijnen om het borgen van samenhang in stedelijke structuren. Het geheel van openbare ruimten en de bebouwing daartussen moet kloppen. Het is meer dan een inrichtingsvraagstuk alleen. De rol van de stedenbouwer is om openbare ruimte als onderdeel te zien van het grotere geheel. Het is het bindweefsel van de stedelijke omgeving, waarin alle ruimtelijke opgaven samenkomen.
Het domein van de BNSP overlapt deels met dat van de de NVTL, de Nederlandse Vereniging voor Tuin- en Landschapsarchitecten. Waar landschap gaat over tijd, beleving en diversiteit, richt de stedenbouw zich op ruimtelijke structuren, programmering en de herkenbaarheid en patronen in stedelijke gebieden.
Eerste, tweede en derde orde plekken
In een gesprek met Van der Kooij gaat het al snel over eerste, tweede en derde orde netwerken en plekken die de vanzelfsprekendheid en daarmee de identiteit van de stad bepalen. Daarbij is een eerste orde plek bijvoorbeeld de Dam in Amsterdam, een openbare ruimte voor iedereen met een vitale functie voor de stad. Tweede orde plekken hebben betekenis op wijkniveau, zoals marktpleinen. En derde orde plekken zijn in de buurt te vinden, zoals buurtparkjes en speelpleintjes, specifieker gericht op de bewoners.
Een goede samenhang daartussen is bepalend voor het functioneren van het stedelijk weefsel , aldus de stedenbouwkundige. Hij mist in Nederland vooral aandacht voor het stadsontwerp. In veel steden ontbreekt volgens hem een laag tussen de meer abstracte omgevingsvisies en stedelijke projecten, die de betekenis van stedelijke ruimtes beter kan duiden en programmeren.
‘Ons vak gaat over het duiden van de betekenis van plekken en daarvoor de juiste ontwerptools aanreiken. De duiding van die eerste orde, maar ook tweede en derde orde plekken mist vaak nog.’
Als inspiratie haalt hij een recente studie aan van het Pavillon de l’Arsenal uit 2017 over het Parijs binnen de Boulevard Périphérique. Van der Kooij: ‘Daar is het stedelijk netwerk van openbare ruimten van boulevards, straten, pleinen en parken, maar ook de gebouwen ontleed in drie categorieën: de eerste, tweede en derde orde.
De Directie Ruimte en Duurzaamheid van de gemeente Amsterdam voerde in 2018 onder de leiding van Van der Kooij een soortgelijke exercitie uit (foto 1). Onderdeel daarvan is een analyse van de pleinen die het plan van Berlage verbinden met het plan van Van Eesteren. De vier pleinen (Bos- en Lommerplein, Mercatorplein, Surinameplein en Hoofddorpplein vormen schakels tussen de wijk en zijn daarmee tweede orde plekken in de stad’ (foto 2). Het stadsontwerp van gevels en ruimtegebruik heeft hierin steeds centraal gestaan’.
Hij benadrukt dat het verhaal van deze en hedendaagse betekenislagen en de ruimtelijke vertaling daarvan meer mag worden uitgedragen naar andere openbare ruimte-professionals. ‘Tegelijkertijd moeten stedenbouwers ook voor hun eigen expertise blijven staan, hun eigen taal blijven spreken en het functioneren van de stad als geheel bewaken. ‘Voor je het weet, worden steden bepaald door verkeerskundige principes en maximale snelheden’, aldus Van der Kooij
Doorwaadbaarheid
Een frustratie voor Van der Kooij is dan ook dat er steeds meer terminologie gebruikt wordt die zorgt voor verwarring in betekenis en uitvoering. ‘Zo wordt in de stedenbouw steeds vaker gesproken over doorwaadbaarheid, maar wat houdt dat eigenlijk in? Vaak wordt daarmee bedoeld dat je overal moet kunnen komen. De vraag is of dat ook moet.’
Hij deelt een anekdote over een van de grotere lessen die hij als jonge ontwerper van een politieagent leerde. Vanuit het oogpunt van veiligheid en geborgenheid is het beter om binnen en buiten en daarmee ook openbaar, privé en collectief beter te duiden.
‘Ik ben heel erg voor zuiverheid en helderheid over het gebruik van de buitenruimte. Hier ontstaan veel misverstanden over. Ik vraag architecten ook vaak: ontwerp jij een hek of zullen wij die er later neerzetten? Ik wil eigenlijk altijd weten van wie de ruimte is, wie deze beheert. En niet alles hoeft overal toegankelijk te zijn’. De openbare ruimte en overgangsruimten tussen privé en collectief vragen om helder definities. Zoiets als ‘semi-openbaar’ bestaat niet. Je hebt openbaar, privé en collectief. Niets daartussen.’
Overzicht biedt inzicht
Kennisdeling is enorm belangrijk. Daarvoor is overzicht nodig en debat. Dat is er nu niet, of te weinig. De BNSP wil de dialoog en het debat hierover graag faciliteren. Van der Kooij hoopt dat er beter overzicht komt van de huidige stedenbouwkundige projecten in Nederland. Ter inspiratie voor vakgenoten en als voeding voor het gesprek.
Binnen de BNSP wordt daarom nu een eigen inventarisatie voorbereid met alle stedenbouwkundige plannen met 300 of meer woningen. ‘We hebben er bijna 300 binnen en we zijn nog niet compleet. Dit wordt echt een feestje. Overzicht geeft inzicht, Weten hoe anderen het aanpakken, helpt om in eigen projecten te zien wat de mogelijkheden zijn en wat werkt’.
Nieuwe opgaven
Het is drukker dan ooit in de openbare ruimte. De BNSP-voorzitter herkent opgaven die om extra ruimte of een andere inrichting vragen. De ruimte voor de auto staat in met name de binnensteden al jaren ter discussie, ten faveure van de voetganger en de fietser.
Ook de individualisering in de samenleving, de daarmee gepaarde vereenzaming van bijvoorbeeld ouderen en jongeren en een toename van gezinnen die in de stad willen blijven wonen hebben volgens hem een ruimtelijke uitwerking. Maar volgens Van der Kooij hebben deze ontwikkelingen niet wezenlijk impact op het werk van een stedenbouwkundige of planoloog.
‘Ons vak zit meer op de lange adem dan op tijdelijke trends. We ontwerpen structuren die eeuwen meegaan. Stedenbouw is ook rekening houden met flexibel ruimtegebruik. Het gebruik van publieke ruimte gaat gemiddeld genomen iedere twintig jaar op de schop. Dat zie je terug in de cycli van gebruik.
Hij vervolgt: ‘In ons vak houden we altijd rekening met het adaptatievermogen van publieke ruimtes. Je moet de structuren in de stad ook altijd blijven beoordelen op de mate van flexibiliteit. Werkt het profiel van de straat straks ook nog als de auto uit het straatbeeld verdwijnt?’
Wel ziet hij noodzaak om openbare ruimte flexibeler in te richten. ‘Als voorzitter van de BNSP doe ik een pleidooi voor flexibiliteit in plannen. We moeten in gebiedsontwikkelingen, ook bij herinrichtingen, het geduld hebben om een deel van de ruimte niet gelijk in te vullen. Ik hoop dat we daar als professionals meer comfort bij gaan krijgen.’
Nieuwe opgaven
De openbare ruimte is in Nederland volgens Van der Kooij in algemene zin robuust genoeg om extra ruimte uit te geven aan opgaven die er in de laatste decennia nieuw of met extra urgentie bij zijn gekomen. ‘Alleen al op het dossier klimaatadaptatie zie je dat er veel extra ruimte nodig is en dat hierin soms frictie ontstaat met andere invulling.’
Niet alleen de natuur vraagt om meer ruimte, ook de woonopgave en de energietransitie leggen ruimteclaims. ‘In veel plannen wordt gedacht vanuit de bouwmassa’s in plaats van vanuit de onbebouwde ruimte. Als je niet ook vanuit de openbare ruimte redeneert, loop je het risico dat de openbare ruimte aan het kortste eind trekt. Met als gevolg zowel te krappe woonblokken en te krappe openbare ruimten.’
Van der Kooij waarschuwt dat de verdichtingsopgave de ruimte voor bewoners van meerdere kanten verdrukt. Dan kijk je vanuit je balkon uit op iemand anders zijn balkon, tien meter verderop. En als je op straatniveau dan naar buiten gaat, is het ook drukker dan ooit’
De BNSP-voorzitter adviseert de vakwereld daarom vooral de openbare ruimte groot genoeg te houden voor extra vergroenings- en verblijfsruimte en goede overgangsruimten. ‘Ik ben er niet voor om woningen en bebouwing koud aan de straat te zetten. Het is goed om overgangsruimte in te calculeren, een strook van 80 centimeter voor een bankje of beplanting.’
Ons vak gaat enerzijds over wat er tussen die gebouwen zit. En anderzijds om het geschikt maken van de ruimte die overblijft voor de programmering van wonen, werken en recreatie’.Het zegt mensen amper iets als je het over aantallen woningen hebt, maar wel als je dat vertaalt naar leefbaarheid en in wat voor leefomgeving je woont en werkt.’
Stedenbouw is geen vak voor provocaties. Geen ruimtelijke, maar ook verbaal waakt de BNSP-voorzitter tijdens het interview voor grootspraak. Verbindingen leggen, dat is zijn vak. Zowel in zijn rol als stedenbouwer, en in zijn rol als voorzitter van de BNSP. ‘Ruimtelijke statements zijn niet aan ons besteed, dat is misschien meer iets voor architecten. Als je stad alleen maar vol staat met grote gebaren, daar word je toch niet gelukkig van? Hoe moet je je daar nou in oriënteren of thuis voelen?’
Het goede grijs maken, dat is het doel van de BNSP. ‘En dat mag niet onder een zeven zakken. Mensen verdienen het om in een goede leefomgeving te wonen’