Demissionair minister Hugo de Jonge van BZK deelde het rapport van de IBO-werkgroep vrijdag met de Tweede Kamer. Een reactie op de inhoud laat hij aan zijn opvolger over, schreef hij vrijdag in een begeleidende brief.

‘Veel instrumenten om regie te nemen over het gebruik van de beperkte ruimte en het bevorderen van realisatie zijn al beschikbaar, maar worden nog niet volledig benut. In (anterieure) overeenkomsten kunnen afspraken worden vastgelegd over onder andere het woonprogramma en de fasering’, aldus de werkgroep.

Privaatrechtelijk is het volgens de werkgroep ook mogelijk om in een koopovereenkomst of anterieure overeenkomst, in geval de gemeente niet de gronduitgevende instantie is, een bouwverplichting concreet vast te leggen en te specificeren. Als dat niet lukt, kan een gemeente het plan publiekrechtelijk vastleggen, aldus de werkgroep.

Regels voor het kostenverhaal

Onder de Wet op de ruimtelijke ordening kon dat in een exploitatieplan, onder de Omgevingswet in regels voor kostenverhaal. Daarmee kan een gemeente op basis van publiekrechtelijk opgelegde regels bij de afgifte van de omgevingsvergunning het proportionele deel van ‘haar kosten’ in rekening brengen, aldus het rapport ‘Omgevingsrecht in gebiedsontwikkeling: verder met een multidisciplinaire aanpak’ van het Instituut voor Bouwrecht (IBR) van de TU Delft.

Mocht het reguliere sturingsinstrumentarium niet volstaan, dan kan de gemeente volgens de IBO-werkgroep een voorkeursrecht vestigen en eventueel een onteigeningsprocedure starten, om ook de regie over de voortgang te bewaken. 

Om daaraan toe te voegen dat dit politieke moed vergt, een vastomlijnd plan en duidelijke keuzes voor en aansturing van het project. ‘Aan die voorwaarden wordt lang niet altijd voldaan.’

Regie essentieel

Die regie is volgens de IBO-werkgroep wel essentieel voor de woningbouw. ‘Een overheid die regie pakt, houdt in dat plannen moeten worden vastgesteld en een strategisch proces moet worden vormgegeven gericht op snelle realisatie. Ook provincies en het Rijk beschikken over wettelijke instrumenten om de regie op de woningbouw vorm te geven.'

Het IBR schrijft in haar publicatie uit 2023 dat de rode draad in gebiedsontwikkeling is dat tussen overheden en marktpartijen wordt samengewerkt en dus onderhandeld, met de overheid als regievoerder en uiteindelijke beslisser in het algemeen belang. 

‘Dit gaat verder dan alleen het faciliteren van initiatieven uit markt en samenleving, want er worden grondbeleidsinstrumenten ingezet om publieke doeleinden te realiseren, samen te vatten onder de noemer ‘sturend grondbeleid’.'

Wanneer een grondeigenaar niet binnen de door de gemeente voorgestane kaders tot ontwikkeling kan of wil overgaan, kan de gemeente de gewenste ontwikkeling actief realiseren door het inzetten van de grondbeleidsinstrumenten, waaronder dat van onteigening. Dit heet dan ‘actief grondbeleid’, aldus het IBR.