De rode draad in ‘Zen’ is een filosofische zoektocht naar kwaliteit in menselijk werk. Pirsig vermengt deze tocht op fraaie wijze met een roman over een motortocht met zijn zoon van Minneapolis naar San Francisco, maar dat romandeel laat ik hier even voor wat het is.
Het voornaamste toneel voor zijn filosofie, het motoronderhoud, breid ik hier uit naar de stedenbouw en de planologie. Met misschien wel meer relevantie dan ooit, als ik denk aan bijvoorbeeld de opkomst van ai.
Pirsig onderscheidt twee manieren om naar de werkelijkheid, dus naar werk, te kijken: klassiek en romantisch. De romantische manier kijkt naar de verschijningsvorm. Vertaald naar de motor: een comfortabel ding, een mooi design, een stoer geluid. De klassieke manier is wetenschappelijker en kijkt naar de onderliggende vorm: wielen, zuigers, bougies.
Vertaald naar de stadsplanologie ziet de romantische blik mooie architectuur, gezellige straten en weelderig groen. De klassieke blik ziet floor space index, kaderrichtlijn water, distributieplanologisch onderzoek.
Vertaald naar de stadsplanologie ziet de romantische blik mooie architectuur, gezellige straten en weelderig groen.
Pirsig - of eigenlijk zijn alter ego Phaedrus, maar dat terzijde – was zelf een haarscherp klassiek denker en adept van de wetenschappelijke methode, maar zag steeds meer hoe die benadering mensen afstoot. Velen zijn helemaal niet geïnteresseerd in bougies of beleidskaders, ze willen gewoon een mooie motor of een prettige straat. En, belangrijker: een zuiver klassiek perspectief leidt helemaal niet tot kwaliteit.
Gespeend van romantische invloeden leidt het tot dorheid, saai als slootwater: ‘Loop maar over een industrieterrein’, schrijft Pirsig, ‘daar is het helemaal, de techniek. Ervoor staan een hoge prikkeldraadafrastering (…) en daarachter (…) zie je lelijke vreemde vormen van staal en steen waarvan je de opzet niet kent en waarvan je de meesters nooit zult zien. (…) Het enige gevoel dat je dan nog kunt krijgen is een gevoel van vervreemding, ontheemd zijn.’
En, verderop in het boek: ‘Maar door een fabriek af te breken, (…) richt je je aanval veeleer op de gevolgen dan op de oorzaak. (…) Wanneer er een fabriek tegen de vlakte gaat en de rationaliteit die hem voortbracht intact blijft, zal die rationaliteit doodleuk weer een nieuwe fabriek voortbrengen.’
Klassieke problemen
Hier wordt duidelijk dat het in ‘Zen’ niet gaat om lelijke wijken, slecht motoronderhoud of om welk specifieks dan ook, maar om het klassieke denken dat de moderne Westerse samenleving is komen te overheersen. Om droge werkprocessen en een taal over vooral onderliggende vormen: parkeernormen, grondexploitaties, bestemmingsplannen.
Om planologische werkoverleggen waar de verschijningsvorm van de op handen zijnde wijk maar weinig op het netvlies komt. Wáár in de vergaderzalen zijn onze indrukken van ontmoetende en werkende mensen, vogels die nestkasten betrekken, vaders die hun kinderen naar school brengen? Waar is ons gelijktijdige besef dat die droge onderliggende vormen in feite gaan over hetzelfde?
Klassiek denken schiet volgens Pirsig op meer manieren tekort: hypothesen in wetenschappelijk onderzoek ontstaan nooit in de ratio. Niemand weet waar hypothesen vandaan komen, en mede daardoor is het aantal oneindig groot.
Ruimtelijke vakgenoten: herkennen jullie dit? Telkens als je een complex vraagstuk, bijvoorbeeld woonwensenonderzoek of de transformatie van een bedrijventerrein, wilt benaderen met alleen logica, loop je erin vast. Hoe vaak zeggen we niet dat iets nog een ‘zoektocht’ is, of zelfs een ‘worsteling’? Of dat er ‘vervolgonderzoek’ moet komen?
Ruimtelijke vakgenoten: herkennen jullie dit? Telkens als je een complex vraagstuk wil benaderen met alleen logica, loop je erin vast.
Bijna altijd komen er meer vragen dan antwoorden, want de manier waarop je het vraagstuk versnijdt en ordent, heeft voortdurend gevolgen voor de aard ervan.
En dan zijn er ook nog allerlei invloeden van buitenaf. Ik heb aan vergadertafels al vaak gedacht: met deze rituelen komen we er niet. Jarenlang dacht ik dat dat luiheid van mezelf was. Dat was het misschien ook, maar ‘Zen’ leerde mij meer dan dat. Want nooit komt er een moment waarop de planoloog zegt: ‘Nu zijn er geen vragen meer, alles is beredeneerd, we hoeven de boel alleen nog maar conform ons integrale afwegingskader uit te voeren.’ Dat gebeurt nooit!
Niet alleen omdat er zoveel meningen zijn, maar ook zoveel benaderingswijzen. Met als gevolg dat veel vanuit zuiver klassiek perspectief gemaakte producten zelfs naar klassieke maatstaven niet voldoen. Denk maar aan grote kostenoverschrijdingen van ruimtelijke projecten, ondanks alle financiële kaders en experts.
Of aan al die files, ondanks alle verkeerskundigen die hadden berekend dat die na de wegverbreding tot het verleden zouden behoren. Alleen iets anders dan de rede kan ons dan nog verder helpen.
Maar de romantische benadering, die simpelweg wegkijkt van onderliggende vormen, brengt ons ook niet verder. In Pirsigs woorden, rijdend op zijn motor: ‘Daar komen de romantici vanzelf wel achter als hun contactpuntjes doorgebrand zijn.’
In mijn planologische woorden, zittend op mijn bureaustoel: daar komen de romantici vanzelf wel achter als de veronderstelde autoparkeerplaatsen niet blijken te passen in hun dromerige artist impressions.
Ruimtelijke kwaliteit
De centrale stelling in ‘Zen’ is daarom dat kwaliteit in het werk een gelijktijdige klassieke én romantische benadering vereist. Dat was natuurlijk ook de geniale vondst van dit boek: de vermenging met een roman gaf de droge klassieke uiteenzetting kwaliteit. En het betreft ook nog eens een roadtrip. Want transport is klassiek, maar een roadtrip is romantisch.
‘Kwaliteit’ is in Zen bewust met hoofdletter geschreven. Maar de lezer die hier een definitie of gebruiksaanwijzing van verwacht, zit op een verkeerd spoor. Want definiëring is een klassieke daad: wie definieert, ordent onderliggende vormen en is dus al voorbij de wissel. Het romantische perspectief verdwijnt op een zijspoor uit beeld.
Pirsig weigert Kwaliteit daarom te definiëren en plaatst het als waarde vóór het onderscheid tussen klassiek en romantisch. Kwaliteit maakt zich van de echte vakvrouw aldus al meester voordat zij met haar werk begint. De werkhouding is de crux; daarom kan Pirsigs boek ook worden gelezen als arbeidsvreugdeleer.
De ondefinieerbaarheid van Kwaliteit verklaart waarom planologen nog nooit een bevredigende definitie van ruimtelijke kwaliteit hebben weten te geven. We zijn na jaren niet verder gekomen dan gepruttel over ‘belevingswaarde’, ‘toekomstwaarde’, of iets met ‘integraliteit’.
Maar die brave woorden schuiven zo’n definitie alleen maar voor zich uit en vertellen ons nog steeds niet hoe we te werk moeten gaan. Daarom wordt kwaliteit in veel ruimtelijke ontwikkelingen meer door het toeval bepaald dan we willen toegeven.
We zijn na jaren niet verder gekomen dan gepruttel over ‘belevingswaarde’, ‘toekomstwaarde’, of iets met ‘integraliteit’.
Kwaliteit is volgens Pirsig echter wel kenbaar. Kwalitatieve hoogstandjes, of het nu een vakkundig opgeknapte motor, een fraai stuk tekst of de Amsterdamse grachtengordel is, worden herkend, met vaak opvallend veel consensus.
Kijk maar voor welk soort wijken mensen veel geld over hebben. Luister maar over wat voor soort omgevingen mensen graag praten. We weten het wel. Maar hoe bereiken we Kwaliteit?
De waarnemer
Een van de mooiste passages in ‘Zen’ gaat over een timide studente die de opdracht krijgt om een opstel te schrijven over Amerika. Een week later komt ze huilend bij de docent, ze komt er niet uit, ze weet niet waar ze moet beginnen. Dan krijgt ze de opdracht om zich te beperken tot alleen de stad Bozeman.
De week erna opnieuw: huilen. Tot slot krijgt ze de opdracht om alleen te schrijven over de voorgevel van het naastgelegen stadhuis, te beginnen bij de baksteen linksboven.
Een week later komt ze enthousiast terug met vele pagina’s, ze kon bijna niet meer stoppen. Opeens besefte ze dat er over die gevelstenen geen literatuur zou zijn en dat ze dus zélf moest kijken. Ze ging een verbinding aan met haar thema, en dat was de opmaat voor Kwaliteit.
Ik moet hier denken aan Jane Jacobs, die in haar analyses ook de observatie voorop stelde. Bij een observatie wordt opeens de waarnemer relevant.
Onze ruimtelijke vakpraktijk is vaak anders. Vooral ambtenaren worden geacht neutraal te zijn. Daarom zijn objectieve methoden populair, zoals MKBA’s, verkeersmodellen of multicriteria-analyses. Politici gaan daar vaak in mee. ‘System says no’, zeggen we dan allemaal. Of 42. Of wat dan ook.
Op publieksbijeenkomsten spreken we vaak met onbepaalde voornaamwoorden: ‘Er is, er wordt.’ Het ruimtelijke vraagstuk wordt, kortom, verontpersoonlijkt. De vakvrouw zoekt naar objectiviteiten buiten zichzelf - en regelmatig zelfs, via ingehuurde adviesbureaus, buiten haar organisatie. Zij komt met de mentale rug naar het project te staan. Verantwoordelijkheid, creativiteit en Kwaliteit raken uit beeld.
Het object is losgemaakt van het subject, de vakvrouw is toeschouwer geworden!
Ook bij beleidstaal is vaak alleen het klassieke overgebleven. En daarom lezen slechts weinigen het, want het overtuigt niet. Het begint al op scholen, als ik mijn dochters mag geloven. Technisch lezen en schrijven staan voorop, bij betogen gaat het om de argumenten.
De in beleidsteksten vaak gebruikte zinsnede ‘waar mogelijk’ is veelzeggend: ‘Waar mogelijk wordt dit verwerkt in het vervolgproces’. Ik vond dit altijd al een zinloze toevoeging, aangezien je nu eenmaal geen onmogelijke dingen kunt doen.
Dit voorbehoud doet iets anders: het stelt de actie afhankelijk van een praktische mogelijkheid, in plaats van wat de steller er menselijkerwijs voor over heeft. Het object is losgemaakt van het subject, de vakvrouw is toeschouwer geworden!
Participatie als sleutel
Wat moeten we doen voor Kwaliteit, als we niet elk ruimtelijk plan willen vermengen met een roman? Ik vermoed dat participatie hier een sleutel is.
Participatiedeskundigen hebben vast al opgemerkt dat de verhouding tussen ‘klassiek’ en ‘romantisch’ overeenkomsten vertoont met die tussen ‘systeemwereld’ en ‘leefwereld’.
Onze langzame systeemwereld, dat zijn de wetten, het beleid, de normen. En de leefwereld is hoe burgers die direct begrijpen en doorleven. De hamvraag bij participatie is altijd hoe je die perspectieven bij elkaar brengt. Net als bij klassiek-romantisch zou Pirsig zeggen: vooraf. Want als participatie pas komt nadat professionals het ruimtelijke project in de steigers hebben gezet, dan is de boel waarschijnlijk al in het klassieke spoor gelopen.
Pirsig zou ook zeggen: niet meteen kaders stellen, want dat vernauwt bij bewoners het denken. Tegelijk kunnen bewonerswensen niet absoluut worden, want zij overzien de technische, financiële en juridische ingrediënten waaruit hun ideaalbeeld moet worden opgebouwd meestal niet.
Al met al moeten we bereid zijn om de duidelijkheid zich pas onderweg te laten vormen. Nieuwsgierige ontwerp- en dialoogsessies met professionals en bewoners bepalen dan gaandeweg de route.
Het belangrijkste wat daarvoor nodig is, is vertrouwen en een goede wil. Denk maar aan hoe je een motor onderhoudt. Er is natuurlijk een doel: de motor moet blijven lopen als een zonnetje. Daartoe zijn vele denkbare stappen, zolang de arbeider er maar met onbezwaard gemoed aan begint.
Pirsig, halverwege het boek: ‘De vakman neemt beslissingen terwijl hij aan het werk is. Daarom zal hij geconcentreerd zijn en in beslag genomen worden door wat hij doet, ook al zal hij daar geen moeite voor doen. Zijn bewegingen en het werkstuk dat hij onder handen heeft vormen een soort harmonie. Hij volgt geen geschreven aanwijzingen, omdat de aard van het werkstuk zijn gedachten en bewegingen bepaalt, waarbij tegelijkertijd de aard van het werkstuk voortdurend verandert. Het werkstuk en zijn gedachten veranderen samen in een voortgaande reeks van veranderingen, tot zijn geest tot rust komt op hetzelfde moment waarop het werkstuk gereed is.’
Functiescheiding
Het publicatiejaar van ‘Zen’ was 1974: een belangrijke scharnierperiode in de ruimtelijke ordening. De sixties waren de jaren van grootschalige modernistische wijken, op vrijwel volledig klassieke leest geschoeid. Ontwerpprocessen waren van mannen in witte jassen, burgers kwamen er niet aan te pas.
Het klassieke fileermes reet de stad uiteen in onderliggende vormen: wonen, werken, voorzieningen, verkeerssoorten, groen. Er was geen realistisch oog voor de romantische leefwereld die dat soort versnijdingen veel minder voor ogen heeft.
Juliana’s beroemde ontredderde blik op de in aanbouw zijnde Bijlmer leek de daaropvolgende sociale ravages al te voorspellen. In steeds meer modernistische wijken kwamen die aan het licht. Steeds meer leegstand en protesten maakten duidelijk dat burgers niet wilden wonen in een groteske, door technocraten genormeerde stad.
Steeds meer leegstand en protesten maakten duidelijk dat burgers niet wilden wonen in een groteske, door technocraten genormeerde stad.
Sinds die tijden zijn er, misschien mede door ‘Zen’, veel dingen verbeterd. De meest uitgesproken klassieke wijken gingen tegen de vlakte, zoals de Bijlmer, of bijvoorbeeld het verbijsterende Pruitt Igoe in St. Louis.
Verscheidene ontwrichtende verkeersdoorbraken werden hersteld. Toch bleef het vaak ploeteren: wat moest dán die Kwaliteit zijn? De nieuwe truttigheid kwam op, met woonerfjes en dergelijke, en daarna de Vinexwijken.
Maar zij waren nog steeds de producten van de fileermessen in de stadhuizen, met hun gescheiden beleidssectoren en normenkaders. Sectoren die als poortwachters over hun eigen ‘belang’ waakten. Als het detailhandelsbeleid maar wordt gevolgd. Als de groennorm maar wordt gehaald. Als het verkeersmodel maar groen licht geeft.
Marktpartijen groepeerden zich vaak naar diezelfde orde. Maar hoe kun je iets succesvol sectoraal benaderen als je geen interesse hebt in de totale kwestie waar het om gaat?
Ik vroeg het me vaak af, als ik weer eens mijmerend rondliep in zo’n klinische moderne wijk: wat mis ik hier? Wat is het? Er wordt weleens gezegd dat nieuwe wijken niet oud genoeg zijn,dat kwaliteit moet rijpen.
Dat is het niet, of in elk geval niet alleen. Het is dat vakmensen zich te eenzijdig hebben laten leiden door de klassieke kaders van overheden en marktpartijen, met weinig resterende ruimte voor individuele expressie van ontwerpers en bewoners.
Kwaliteit vergt intrinsieke motivatie.
Kwaliteit vergt intrinsieke motivatie. Motivatie die bij ruimtelijke projecten natuurlijk dienstbaar is aan iets groters dan het individu, maar met individualiteit nog steeds als elementaire bouwsteen. Want eigenaarschap kan alleen individueel worden gevoeld.
Dat het klassieke perspectief niet alles is, klinkt aan borreltafels vaak genoeg. Maar waarom lijken kaders en normen voor professionals dan zo’n fijne schuilplaats tegen voelen en tegen denken?
De klassieke benadering lijkt wel een magneet, een ‘defaultstand’ waar professioneel handelen naar tendeert als er geen tegenwicht is. En tegelijk verlangen we ernaar, naar dat tegenwicht. Want het leven is te kort voor lelijkheid. Daarom vinden we gekke burgerinitiatieven in een wijk vaak leuk.
Tijdens professionele presentaties veert het publiek pas op als de spreker persoonlijk of grappig wordt. Dan ontspant de zaal en krijgen we er allemaal wat meer zen in.
Maatwerk belangrijker dan regels
Gelukkig ontstaat het grootste tegenwicht deze tijd bijna vanzelf: stedelijke verdichting. Dat maakt de versnijding van ruimtelijke vraagstukken in losse sectorale belangen steeds ondoenlijker. Misschien bevrijdt verdichting ons wel uit die netelige klassieke fuik: we moeten nu wel gezamenlijker, breder en dienstbaarder werken aan romantische doelen.
Maatwerk wordt belangrijker dan generieke regels. Evenmin als voor Kwaliteit bestaan daar gebruiksaanwijzingen of algoritmes voor. En toch is maatwerk geen willekeur.
De beste leidraad voor goed maatwerk las ik lang geleden van een voormalige Amsterdamse gemeentesecretaris: ‘Durf jij jouw maatwerkoplossing op het marktplein uit te leggen?’ Ja, dat is ‘m! Maatwerk krijgt draagvlak en kwaliteit als iemand die transparant en met overtuiging brengt. De ratio is daar onderdeel van, maar het is ook lef, het is intuïtie, het is contact maken, laten blijken dat het je aan het hart gaat. Het is zen.
Pirsig overleed in 2017. Op zijn sterfbed zal hij nog niet tevreden zijn geweest over Kwaliteit in onze samenleving, maar hij wist vast dat hij dat niet kón zijn. Kwaliteit is een eeuwig en ingewikkeld streven, een horizon die voor je uitschuift terwijl je loopt. Een gangmaker.
Pirsig leerde ons dat de rede krachtig en onmisbaar is, maar ook dat die nooit losgezongen moet raken van het romantische perspectief. Dan worden het dode noten zonder de klanken van de muziek.
Ik sluit af met een citaat van Jane Jacobs, de denker die Kwaliteit wat mij betreft als geen ander voor ogen had: 'There is no logic that can be superimposed on the city; people make it, and it is to them, not buildings, that we must fit our plans.'