Dat zijn de belangrijkste bevindingen uit een vandaag gepresenteerd onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), waarin woningbouwmogelijkheden in de bestaande stad centraal staan.

Regionaal zijn de verschillen groot. In Arnhem/Nijmegen, de Zaanstreek, Delft/Westland, Den Haag, Amsterdam en Zuidwest-Gelderland dreigt een groot ruimtetekort en zijn zelfs in het lage groeiscenario nieuwe uitleglocaties nodig. Daartegenover staat dat in de Rijnmond, Utrecht en de Brabantse stedenband bij een laag groeiscenario meer dan 100 procent van de woonbehoefte binnenstedelijk kan worden geaccommodeerd.

In de wei of in de stad?

De bevindingen komen op een moment dat het debat over de woonopgave dreigt te ontaarden in een richtingenstrijd waarin slechts twee smaken gelden: bouwen in de wei of bouwen in de stad. Zo pleiten Friso de Zeeuw en bestuurders van zes G32-gemeenten en negen grote investeerders in het visiedocument ‘Geef wonen de ruimte’ voor het opheffen van de ‘strakke rode contouren om de steden waarbuiten niet gebouwd mag worden’. Dit zou nodig zijn om de groeiende woonvraag bij te kunnen benen. De bouwproductie moet daarvoor de komende tien jaar worden opgeschroefd tot 80.000-90.000 woningen per jaar, aldus het visiedocument.

Ook wijzen De Zeeuw en consorten op de volgens hen onverminderde populariteit van suburbane woonmilieus, die woningbouw buiten de rode contouren zou verantwoorden. Lijnrecht tegenover de als ‘bouwlobby’ gemerkte school staan de ‘verdichtingsideologen’, die claimen dat de toekomstige woonopgave door transformatie en inbreiding in bestaand stedelijk gebied moet en kán worden opgelost, bijvoorbeeld via de transformatie van kantoren (zie bijvoorbeeld 'Een breder perspectief op woningbouw voor de G32' en 'Revival van de tuinstad-lariekoek'). Zij pleiten voor het experimenteren met nieuwe woonconcepten voor gezinnen in de stad. De kosten van binnenstedelijk bouwen zijn weliswaar hoger, maar daar staat tegenover dat de kosten van voorzieningen en infrastructuur in de stad lager zijn.

Kantoortransformaties bieden beperkt soelaas

In hun rapport wijzen de onderzoekers van het PBL erop dat het debat is gepolariseerd en fact-free – of op zijn minst fact-poor – zou zijn, en daarmee beleidsmakers weinig houvast biedt. Zo wordt in aannames amper rekening gehouden met onzekerheden en marges in de behoefteraming.

In de ‘Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving’ (WLO) uit 2015 hanteren het CPB en PBL een ‘hoog’ en een ‘laag’ groeiscenario. In het hoge groeiscenario, dat is gebaseerd op een jaarlijkse economische groei van 2 procent, neemt de vraag naar woningen tot 2050 met 1,6 miljoen toe. In het lage groeiscenario, waarin een zeer bescheiden economische groei is voorzien, stijgt de vraag naar woningen tot 2050 met ‘slechts’ 300.000 en neemt de bevolking vanaf 2030 als geheel zelfs af.

De vraag hoeveel woningen in bestaand stedelijk gebied kunnen worden toegevoegd, heeft het PBL zowel voor het hoge als het lage groeiscenario per COROP-regio proberen te beantwoorden, waarbij referentiedichtheden in de buurt van geïnventariseerde locaties zijn gehanteerd. Het onderzoek bevestigt conclusies uit eerdere onderzoeken dat het potentieel voor binnenstedelijke woningbouw in leegstaande kantoren en winkels beperkt is, in tegenstelling tot wat vaak wordt gesuggereerd. Uitzonderingen daarop zijn de voormalige stadsregio Haaglanden, groot-Amsterdam en in minder mate groot-Rijnmond.

Veel potentieel op on(der)benutte werklocaties

Verreweg het grootste potentieel voor binnenstedelijke woningbouw ligt in de meeste regio’s op onderbenutte werklocaties. Uitgaande van het hoge groeiscenario kan tot 2050 ongeveer 35 procent van de woonbehoefte binnenstedelijk worden opgevangen, aldus het PBL. Slechts in een klein aantal perifere regio’s kan de vraag volledig in bestaand stedelijk gebied worden opgelost. In de overige regio’s kan tot 2050 nog altijd 25 procent van de vraag op momenteel on(der)benutte plekken in de stad worden geaccommodeerd. Uitzonderingen hierop zijn regio’s in de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad en de regio Arnhem/Nijmegen.

Uitgaande van een laag groeiscenario is het aandeel van de woningvraag dat in bestaand stedelijk gebied kan worden geaccommodeerd in veel regio’s groter dan 100 procent, zélfs in Randstedelijke regio’s als de Rijnmond en Utrecht en de Brabantse stedenband. Uitzonderingen zijn de strak omsloten regio’s Den Haag en Delft-Westland in de Zuidvleugel, Amsterdam en de Zaanstreek in de Noordvleugel en buiten de Randstad vooral Arnhem en Nijmegen.

Volgens PBL-onderzoeker Bart Rijken nemen de mogelijkheden voor binnenstedelijke woningbouw aanzienlijk toe als werklocaties die in de toekomst on(der)benut raken worden getransformeerd, of als hogere dichtheden worden toegepast. De vraag in hoeverre binnenstedelijke locaties succesvol benut kunnen worden voor woningbouw vergt volgens Rijken vervolgonderzoek.

In ROm #7-8, juli 2016, leest u meer achtergronden over het PBL-onderzoek
Het PBL-onderzoek is te downloaden via www.pbl.nl