Een uitgebreide versie van het interview met Rli-voorzitter en onderzoeksleider Jan Jaap de Graeff wordt gepubliceerd in ROmagazine. het vakmagazine over ruimtelijke ontwikkeling en de fysieke leefomgeving en gratis voor ambtenaren en bestuurders-politici in dat beleidsdomein. Meld je nu aan voor een abonnement voor het maandelijkse papieren of digitale magazine.
De beleidslijn water en bodem sturend is een stap in de goede richting ‘maar het is nog vooral een papieren werkelijkheid’, zegt Rli-voorzitter en onderzoeksleider Jan Jaap de Graeff kritisch.
‘In de praktijk zien we er bar weinig mee gebeuren. Neem de woondeals: wat staat er in die afspraken over rekening houden met klimaatverandering en dus de water- en bodemgesteldheid bij de locaties waar gebouwd moet gaan worden of al wordt?'
'Nu zijn die deals in de meeste gevallen al afgesloten voordat minister Harbers met die beleidslijn kwam, maar we hebben de afgelopen tijd ook niet echt voorbeelden gezien van bijsturen in de gemaakte afspraken. En waar men er mee bezig is, gaat het om inrichtingsmaatregelen. Je zult ook keuzes moeten maken over de locaties.’
Gnephoek als voorbeeld
Ruimtelijke ordening dus. In het advies wordt daar nadrukkelijk op gewezen, met een uitleg van het verschil tussen inrichtings- en ordeningsmaatregelen. In het advies haalt de Rli het voorbeeld van Gnephoek bij Alphen aan den Rijn aan.
Voor de Gnephoek zijn uiteindelijk een aantal voorwaarden geformuleerd waaraan woningbouw moet voldoen: alleen op geschikte bodem, alleen als er geen nadelige gevolgen zijn voor later of elders, alleen als er extra ruimte ontstaat voor natuur (blauw en groen) en alleen als het waterschap in de planuitwerking bindende voorwaarden kan stellen. Daarop is het aantal woningen naar beneden bijgesteld en is een klimaatadaptief ruimtelijk ontwerp gemaakt.
De Rli vraagt zich af of de locatiekeuze anders was uitgevallen als de waterbeheerder eerder in het proces en op een hoger schaalniveau was betrokken, e?n als de ruimtelijke ordening minder grondpositiegedreven zou zijn geweest.
‘Met inrichtingsmaatregelen, waar we overigens in Nederland veel ervaring mee hebben en best goed in zijn, kunnen we veel, maar niet alles’, stelt De Graeff met nadruk. Het probleem is dat we ook nog niet precies weten waar we rekening mee moeten houden, gaat hij verder. Die onzekerheid is een van de belemmeringen die een klimaatbestendige ruimtelijke ordening in de weg staat, aldus de Rli.
Onvoldoende financiële prikkels
Een andere belemmering die de Rli constateert zijn het gebrek aan voldoende financiële prikkels voor burgers, bedrijven en overheden om de gevolgen van klimaatverandering mee te wegen bij investeringskeuzes, zoals de koop van een woning of een gebiedsontwikkeling.
Het grondeigendom is daar in de ogen van de Rli mee verbonden. De negatieve gevolgen van het schrappen van risicovolle locaties zijn te groot voor zowel de ontwikkelaars als de gemeentelijke overheid.
Waar de overheid zich in de ogen van de Rli op moet focussen, is duidelijke kaders stellen voor wat wel kan. En de samenleving uitrusten om in te spelen op de onzekerheden zo dat er geen onomkeerbare verkeerde keuzes worden gemaakt.
De Rli komt met deze vier oplossingsrichtingen:
- Zorg ervoor dat de gevolgen van klimaatverandering zoveel mogelijk meewegen bij ruimtelijke keuzes van de overheid en de samenleving. Dus een toetsing op klimaatbestendigheid van elke visie, elk programma en plan, elke vergunning.
Maak onzekerheden hanteerbaarder door duidelijk aan te geven tot waar de mogelijkheden van de overheid redelijkerwijs gaan. Dat onder meer met behulp van een “waterkalender”, die tijdig en duidelijk de veranderde waterstaatkundige condities aangeeft, zodat de samenleving weet wat de eigen verantwoordelijkheid ligt. Zoals Waterschap De Dommel doet.
- Maak flexibiliteit de norm voor ruimtelijke ordening, door ruimte te reserveren voor waterstaatkundige maatregelen en benut de mogelijkheden voor tijdelijk ruimtegebruik. De Rli noemt hier het omgevingsplan als instrument om juridisch bindend ruimtereserveringen voor waterstaatkundige werken vast te leggen.
- Versterk het instrumentarium voor klimaatbestendige en flexibele ruimtelijke keuzes. Om tot een realistische ruimtelijke afweging te komen, moeten kosten die zich op de lange termijn aandienen door klimaatverandering meewegen bij investeringsbeslissingen nu.
De Rli bepleit daarvoor een levensduurbenadering waarbij alle kosten die tijdens de levensduur van de investering worden gemaakt, inclusief de kosten van klimaatadaptatie, zo goed mogelijk in de financiële afweging zijn betrokken.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), dan wel in verordeningen van de waterschappen, moeten algemene eisen komen te staan voor de inrichting van gebieden met het oog op de klimaatbestendigheid ervan, vindt de Rli.
- Neem tijdig besluiten over grote systeemkeuzes en de ruimtelijke gevolgen daarvan, op basis van een langetermijnprogramma en een integraal kennis- en onderzoeksprogramma voor klimaatbestendige ruimtelijke ordening (Rijk).
Uit het advies: ‘Wij zullen toe moeten naar een ruimtelijke ordening die recht doet aan de grenzen van het watersysteem (‘niet alles kan overal’), gekoppeld aan een aanpak die de flexibiliteit biedt om het ruimtegebruik gaandeweg aan te passen aan veranderende omstandigheden (‘niet alles kan voor altijd’).'
‘Zo’n flexibele benadering is een breuk met het verleden. In de Nederlandse ruimtelijke ordening zijn van oudsher juist zekerheid en continuïteit belangrijke eigenschappen.’
Tijdelijke woonvormen en tijdelijk boeren
Tijdelijk ruimtegebruik kan een goede optie zijn om huidige ruimtedruk en langetermijnveiligheid samen te laten oplopen, aldus de Rli. De Graeff: ‘Met tijdelijk ruimtegebruik kun je bijvoorbeeld voor de landbouw perspectief creëren. Ze kunnen dan langer doorboeren, zoveel mogelijk binnen de afschrijvingstermijnen van de kredieten waar ze aan vast zitten, terwijl ze tegelijkertijd overstappen op een meer natuurvriendelijke bedrijfsvoering.
'Dat kun je ook doen met tijdelijke woonvormen, die je te zijner tijd in één keer kunt oppakken en verplaatsen. Dan creëer je flexibiliteit en mogelijkheden.’
Het vraagt wel meer bewustzijn, niet alleen bij de belanghebbende overheden, ook bij ondernemers en burgers. De Graeff: ‘Over het algemeen merken wij nog niet dat veel agrariërs, zowel in laag Nederland als op de zandgronden, hier al serieus mee bezig zijn. Net zo min als hun koepelorganisaties.'
'En evenmin zien we dat bewustzijn bij corporaties en ontwikkelaars als zij plannen ontwikkelen voor ‘een straatje erbij’ of een grotere gebiedsontwikkeling. Als ze al in die richting denken, dan gaat het dus om inrichtingsmaatregelen.’
Een nieuw “watercontract” tussen overheid en samenleving is noodzakelijk, stelt de Rli. De overheid kan de waterveiligheid en drinkwaterbeschikbaarheid niet altijd en overal meer garanderen. Dat vraagt om meer verantwoordelijkheid bij maatschappelijke partijen.
Waterkalender voor ieder gebied
De Graeff: ‘Zo’n waterkalender bijvoorbeeld, is niets anders dan een overzicht waarin je voor bepaalde gebieden aangeeft hoe lang we de waterbescherming en zoetwaterbeschikbaarheid, zoals we die kennen, kunnen garanderen, en wanneer het onzeker wordt.'
'Je krijgt dan vanzelf een debat over de vraag wat je nu nog in die gebieden kunt doen en wat eigenlijk niet meer verantwoord is. Dat maatschappelijke en politieke debat ontbreekt nu en moet wel worden gevoerd.’
Daarnaast zullen overheden de afwegingsruimte voor ruimtelijke beslissingen van burgers en bedrijven moeten begrenzen, denkt de Rli. Daarvoor hebben we het instrumentarium, alleen moeten we het gaan gebruiken.
Het Rli noemt het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en het omgevingsplan als de Omgevingswetinstrumenten bij uitstek waarin is te regelen wat er moet gebeuren voor klimaatbestendige ruimtelijke ordening.