Over de afgelopen vijf jaar zijn ruim 14.600 vergunningen voor tijdelijke woningen verleend, meestal voor nieuwbouw. Deze woningen kunnen ook ontstaan door verbouwing, zoals de tijdelijke transformatie van kantoren naar appartementen.
Binnen een tijdelijke woning kunnen meerdere onzelfstandige woonruimtes bestaan, zoals gedeelde woonruimtes in een zorgcomplex. Het aantal woonruimtes blijkt dan bijna twee keer zo hoog als het aantal vergunde tijdelijke woningen.
In 2023 was ruim een derde van de vergunde tijdelijke woningen bestemd voor een gemengde doelgroep. In 2021, toen het CBS begon met gedetailleerde uitvragen, was dit nog 12 procent. Dit betekent dat steeds meer tijdelijke woningen bedoeld zijn voor verschillende doelgroepen, zoals studenten en starters.
Statushouders en Oekraïners
Iets minder dan een derde was in 2023 bestemd voor statushouders, waaronder Oekraïners met een tijdelijke verblijfsstatus. Het aandeel voor arbeidsmigranten steeg tot 21 procent in 2022, maar daalde naar 6,5 procent in 2023.
In provincies met meer inwoners worden over het algemeen meer vergunningen voor tijdelijke woningen afgegeven. Noord-Brabant verleende de meeste vergunningen tussen 2019 en 2023, met ruim 3.200. Drenthe en Zeeland gaven de minste vergunningen af, beide minder dan 300.
Het aantal afgegeven vergunningen varieert sterk per jaar en per provincie. Vaak worden er in één keer veel vergunningen verleend voor een groot project, waarna er een periode minder vergunningen worden verstrekt.
De gemiddelde bouwtijd voor reguliere woningen is ongeveer twee jaar. Bij tijdelijke woningen is deze tijd vaak korter, omdat ze aan minder strenge regels hoeven te voldoen.