Het CBS vergeleek hiervoor de woonlasten binnen de Europese Unie. Waar Nederlanders gemiddeld 23 procent uitgeven aan hun woning, ligt het Europees gemiddelde op 20 procent.
Deze relatieve woonlasten waren in 2022 het hoogst in Griekenland, waar inwoners gemiddeld 34 procent uitgaven aan huisvesting. Ook in Denemarken, Duitsland, Luxemburg en Bulgarije wordt meer uitgegeven dan in Nederland. Maltezen staan onderaan, met 9 procent.
De cijfers zijn nadrukkelijk relatief. Dat Bulgarije hiertussen staat, komt door de lage inkomens, waardoor woonlasten al snel een groter deel van het inkomen innemen, vertelde Peter Hein van Mulligen, hoofdeconoom bij het CBS, aan de NOS.
Uit de jaarlijkse Monitor Brede Welvaart van het CBS blijkt dat de relatieve woonlasten in Nederland een dalende trend volgen. Voor de meeste landen geldt dat de woonquote in 2022 iets lager was dan in 2015.
Daarentegen stegen de huurprijzen wel. In Nederland tussen 2015 en 2023 met 18,5 procent. In heel de EU waren de huurprijzen vorig jaar gemiddeld 13,3 procent hoger dan in 2015.
In elk lidstaat waren de huren hoger dan in 2015, behalve in Griekenland. Daar waren de huren in 2023 2,1 procent lager.
Nederlandse jongeren eerder uit huis
Ook blijkt uit de monitor dat late twintigers binnen de Europese Unie op verschillende leeftijden het nest verlaten. In Nederland woonde in 2022 17,3 procent van de jongeren tussen 25 en 30 jaar nog bij hun ouders.
Ondanks de woningnood wonen Nederlanders dus alsnog relatief vaak op zichzelf. Alleen in de noordelijke lidstaten; Zweden, Finland en Denemarken is dit aandeel (aanzienlijk) lager. In Kroatië woont ruim 80 procent van deze leeftijdscategorie bij hun ouders.