In het afgelopen decennium heeft Europa alleen gedoe, vertraging, ergernis en nodeloze kosten teweeggebracht, zonder toegevoegde waarde. Ik hoef voor de herkenning alleen maar enkele roemruchte dossiers te noemen: fijnstof, Natura 2000, waterkwaliteit, aanbestedingen, staatssteun.
Ik neem de toetsing van het Europese staatssteun-verbod als voorbeeld. De bekendste casus behelst het transformatieplan voor het centrum van Leidschendam. In crisistijd kwam de gemeente Leidschendam-Voorburg met de investerende marktpartijen een aangepast samenwerkingsarrangement overeen, om de realisatie van het plan vlot te trekken. Zoals dat in veel andere gemeenten bij andere plannen ook gebeurde. Uit bestudering van het dossier bleek het volgende. De tijdsbesteding, ruime termijnen en theoretische benadering waarmee de Brusselse ambtenarij zich op deze casus stortte, is ronduit verbijsterend. Terwijl hier geen enkel materieel Europees belang mee was gemoeid, laat staan gediend. Men herkent hier het opereren van een ontketende, ongeremde bureaucratie. Corrigerende bestuurlijke en politieke tegenkrachten ontbreken. Overigens heeft het Europese Hof uiteindelijk de beslissing van de Europese Commissie vernietigd (‘staatssteun niet aangetoond’).
Ook het Europese aanbestedingsrecht, een ander voorbeeld, heeft bij gebiedsontwikkeling ons kwalitatief geen betere aanbestedingsmethoden gebracht; alleen maar extra complexiteit en figuurzagerij. Een hele bedrijfstak van adviesbureaus en advocaten houdt zich bezig met de interpretatie van de Europese regels en de jurisprudentie, onder meer op dit front. In een cynische bui kun je deze hoogwaardige werkgelegenheid nog wel als winst beschouwen.
Onhandige Nederlandse toepassing van de Europese regelgeving verergert de situatie soms. Twee voorbeelden: Wij koppelden – als enige land – de fijnstofnormering direct aan de RO- en bouwregelgeving. Daarom kwamen plannen en bouwprojecten stil te liggen. Het dure en complexe Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) bood de uitweg naar een enigszins werkbare situatie.
Nederland heeft bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden gekozen voor een groot aantal relatief kleine eenheden. Binnen elk afzonderlijk gebiedje moeten stevige natuurdoelstellingen worden verwezenlijkt; compensatie, uitwisseling en verevening zijn nauwelijks mogelijk. Een poging om toch wat manoeuvreerruimte te creëren is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Een regeltechnisch monstrum waar alleen nog superspecialisten de weg in weten te vinden.
Dit is geen eenzijdig verhaal met de ondertoon dat milieuwetgeving (Europees of niet) per definitie hinderlijk is en weg moet. Neem bijvoorbeeld onze vaderlandse Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN) geheten. De realisatie gaat niet overal van een leien dakje, maar per saldo kunnen we spreken van een succesnummer waar veel andere landen jaloers op zijn. Brussel hadden we hier niet voor nodig.
De veel genoemde Europese fondsen, hebben we daarvan geprofiteerd voor gebiedsontwikkelingen? Ja, hier en daar vanuit een bijdrage uit een van de vele Europese sectorpotten. Het programma dat specifiek soelaas zou gaan bieden voor stedelijke gebiedsontwikkelingen (urban development) met lastige financiering heet Jessica. Ondanks de verwachtingen is daar in de praktijk niets van terecht gekomen.
Het Planbureau voor de Leefomgeving liet in haar rapport 'Europeanisering van de Nederlandse ruimtelijke ordening' (2014) zien dat vrijwel het hele Nederlandse grondgebied wordt gedekt door één of meer Europese beleidskaders. Daarmee heeft 'Europa' grote invloed op de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit ondanks het gegeven dat de EU formeel geen ruimtelijk beleid heeft. Het PBL stelt twee retorische vragen: ‘Zijn gemeenten en provincies in staat om de regie te voeren als het beleid voor een belangrijk deel Europees is? En heeft Brussel voldoende zicht op de uitvoeringsproblemen in de lokale ruimtelijke ordening?' Met andere woorden: Europees sectoraal (regelgevend en subsidie)beleid overwoekert integraal en belagen afwegend lokaal en regionaal beleid.
Met de Urban Agenda heeft het Nederlands voorzitterschap van de Europese Raad de groeiende betekenis van steden willen markeren. De Agenda bevat drie punten:
- better regulation: betere en minder regelgeving
- better fundings: meer (bereikbaar) geld voor stedelijke opgaven
- better knowledge: internationale kennisuitwisseling over stedelijke kwesties
Prima, een stap in de goede richting. Ik neem het zaaddodend Brussels beleidschinees waarin dit Pact van Amsterdam is vervat dan maar even voor lief.
Internationale kennisuitwisseling kan binnen en buiten het kader van de Urban Agenda. Zo trad de praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling TU Delft deze maand op als mede-organisator van twee vergelijkende onderzoeken en rondetafelconferenties over binnenstedelijke gebiedsontwikkeling in Noordrijn-Westfalen en Nederland.
Better regulation kan echter pas van de grond komen als eerste vice-voorzitter Frans Timmermans zijn taak gaat oppakken en ongegeneerd gebruikmaakt van zijn speciale status. Dat is (nog) niet gebeurd; wij hebben er in ieder geval nog niets van gemerkt. Integendeel: de sectorale regel- en subsidie-machine draait gewoon door. We stuiten op een variant van de ‘Wet van Klets’: met 28 commissarissen (dagelijkse bestuurders) en hun ondersteunende ambtelijke apparaat brengt Europa ook 28 beleidsproducenten in de ring. Dat moet natuurlijk fout gaan. Alleen politiek lastige en pijnlijke structuuringrepen kunnen de ongeremde sectorale beleidsdiarree en de ongetemde ambtenarij – waar gebiedsontwikkeling onder lijdt – stoppen. Wordt de Brexit-shock benut?