Zomaar een stedelijk tafereel, maar ook de opmaat voor een beschouwing die ik veel te weinig tegenkom. Want het mooie aan deze bevoorrading was het publieke neveneffect ervan: het veroorzaakte activiteit op straat. 

Een straat die dat op dat tijdstip goed kon gebruiken; haar levendigheid dreigde onder het niveau te zakken waarop vrouwen nog alleen over straat durven. De bevoorradingsactiviteit maakte de straat interessanter en veiliger. 

De korte groet die de man van de bestelbus gaf aan een voorbijganger leek betekenisloos, maar droeg eraan bij dat potentiële voetgangers de straat het voordeel van de twijfel bleven geven. Eén plus één was drie.

Gesloten bouwblokken

Het is verbazingwekkend hoeveel mensen in mijn omgeving zich niet realiseren dat de achterkanten van oude, gesloten bouwblokken onbereikbaar zijn voor het publiek. Ze kunnen om de blokken heen lopen tot ze een ons wegen, maar zullen hun vaak serene, groene binnentuinen nooit ontdekken. 

In veel centraalstedelijke straten vindt bevoorrading van winkels en horeca dus noodzakelijkerwijs plaats aan de voorzijde. Inderdaad: precies waar de mensen winkelen en van hun biertje genieten. Niet altijd handig, maar zo gebeurt er nog eens wat.

In moderne omgevingen zijn de publieke neveneffecten van bevoorrading bij ons weggeorganiseerd. Vanaf omstreeks het Interbellum werden woon-, winkel- en horeca-omgevingen steeds meer in open verkaveling ontworpen, met bevoorradingsmogelijkheden aan achterzijden. 

Opgeruimd staat netjes, zullen velen denken. 

Bevoorradingsstraten zijn echter van een gevaarlijke halfheid: het publiek kan erbij – ongure types dus ook - , maar heeft er niets te zoeken. En de winkelstraat blijft achter met stillere uren dan ze ons lief zijn.

Functiescheiding

We hebben hier te maken met een ondersoort van de bekende functiescheiding in wonen-werken-voorzieningen: de scheiding tussen aanvoer en afvoer. De ontwerpers ervan hebben zich wellicht laten inspireren door de gescheiden aan- en afvoersystemen van het menselijke organisme. 

Aanvoer vindt op enthousiaste wijze plaats in de publieke ruimte: op terrassen, in cafés, foodcourts, restaurants. Hoe publieker men eet en drinkt, hoe leuker voor mens en stad. De menselijke afvoer daarentegen vindt plaats op stiekeme toiletten, weg van het publieke oog. 

Hypocriet natuurlijk, doen alsof er alleen eten is en nooit het vervolg daarop, maar hiervoor zijn prima redenen van culturele en hygiënische aard.

Het organisme van de moderne winkel- en horecaomgeving functioneert precies omgekeerd: de afvoer van goederen en hapjes vindt plaats in diezelfde glanzende, speciaal eraan toegewijde publieke ruimte. De aanvoer daarentegen vindt plaats in achterliggende bevoorradingsstraten waar het publiek geacht wordt weg te blijven. 

Net zo’n hypocriete wegstopperij dus als bij de mens, maar dan omgekeerd en zonder goede redenen van culturele of hygiënische aard. Deze scheiding schept de illusie dat bevoorrading niet plaatsvindt, dat eten en goederen uit de hemel zijn neergedaald. Maar we mogen toch wel weten waar dat allemaal vandaan komt? 

De vrachtwagens zijn al bevreemdend genoeg, met hun beelden van hun perfecte producten, in plaats van de Bengaalse sweatshops waar hun inhoud vandaan komt. Maar in moderne winkelstraten krijgen we zelfs die vrachtwagens niet te zien.

Oozings

De nadelen van stiekeme bevoorrading doen zich niet alleen voor in de stille uren. Ook op drukke uren veroorzaakt het eilandvorming van winkels en horeca, in plaats van dat ze deel uitmaken van aaneengesloten stedelijk weefsel. 

Het extreemste voorbeeld hiervan is de winkelmall. Tsja, daar kunnen de vrachtwagens natuurlijk niet in. Jane Jacobs (1961) had een bijtende term voor het niemandsland aan expeditiestraten, parkeervlakten, opslagplaatsen en groenstroken rondom grote, naar binnen gekeerde gebouwen: ‘oozings’. Vrij vertaald: sijpelend vocht. 

Een mooie beeldspraak voor alles wat zo’n gebouw aan randzaken uitbraakt waar niemand primair in is geïnteresseerd. Het levert picture postcard-winkelstraten op, maar steriel en eenzaam dobberend in oozings rondom blinde muren. Die oozings kunnen zo’n grootschalige barrière vormen dat mensen er lopend of fietsend nauwelijks komen.

Het lijkt erop dat de meest uitgesprokene van dergelijke vormen wat op hun retour zijn. De hardnekkige basisgedachte van gescheiden aan- en afvoer blijft ons echter hinderen bij het laten ontstaan van ruimtelijke kwaliteit. 

Ontwerpers zoeken weleens ondergrondse uitwegen. De oozings zijn daarmee uit het zicht, maar dat is dan ook het enige voordeel. Toen jaren geleden het gloednieuwe, ondergronds bevoorraadde stadscentrum van Almere werd opgeleverd, verschenen al snel berichten over vrachtwagenchauffeurs en expeditiemedewerkers die zich in het onderaardse onveilig zeiden te voelen. 

Over junkentunnels en andere beheerproblemen kunnen ze in Hoog Catharijne al jaren meepraten. De nieuwste ondergrondse expeditiestraten zitten daarom vol technologie en beveiliging. En dan hebben we het nog niet eens over de enorme kosten.

Moderne winkel- en horecaomgevingen zijn veelal ingenieursproducten, leidend tot openbare ruimtes als efficiënte transportbanen van mensen en goederen. 

Op het terras willen mensen niet naar een geoliede machine kijken. Vrijwel geen moderne winkel- en horecaomgeving weet daarom de sfeer en goede reputatie van oude straten te evenaren. Tips voor gezellige stedentrips gaan over Delft, ’s Hertogenbosch of Alkmaar; nooit Almere, Zoetermeer of Rotterdam-Zuidplein. 

In wat voor misvatting leven wij toch, dat we denken dat oude steden ondanks, in plaats van dankzij, die bevoorrading zo leuk zijn? Dat logistieke mes snijdt aan meer kanten: gescheiden bevoorrading maakt een grotere schaal mogelijk dan een goede omgevingskwaliteit verdraagt. 

De schaalbeperkingen van bevoorrading aan voorzijden zijn een welkome garantie voor menselijke maten van straat, winkel en transport. Logistiek lastig misschien, maar mag logistiek onze omgevingen bepalen, of toch liever andersom?

Ongemak is belangrijk

Wie efficiency wil, koopt tegenwoordig op internet. In de echte wereld zoeken we andere kwaliteiten. Is het de lezer al opgevallen dat er geen internethoreca is? 

De sneue online borrels van de coronatijd hebben zich niet doorgezet. Vreemd eigenlijk, want ze waren superefficiënt en je had bij je drankje nooit last van bevoorraders. 

Maar we willen natuurlijk liever de stad. 

De stad als holistische ervaring, als complex samenspel van vele functies en zintuigprikkels. Wie schijnbaar lastige elementen, zoals bevoorrading, uit de ervaring amputeert, zal die niet meer volledig ondergaan.

Milde vormen van rommeligheid en ongemak zijn belangrijk. Het is als met koffie of bier, dat na een fietsrit door hitte, tegenwind of regen dubbel zo goed smaakt als vanuit een permanente luie stoel. Op enigszins vergelijkbare wijze pleiten mensen als Pablo Sendra en Richard Sennett (Designing Disorder) en René Boer (Smooth City) voor een stad die niet te gladjes wordt.

Laten we zo’n tafereel als in Londen daarom koesteren en vaker als ontwerpuitgangspunt nemen. Laten we bevoorraders niet als halfmensen verbannen naar de achterkant, de onderkant of de zelfkant van de stad. Laten we bevoorraders verwelkomen als deel van het publieke theater. Juist als de winkels en de eettafels leger raken, worden zij belangrijker. 

Centrale oude steden laten zien dat gesloten bouwblokken hiervoor het beproefde recept zijn.