Dus tussen die denkende gebouwen en denkende auto’s komt een denkende openbare ruimte die reageert en anticipeert op wat er gebeurt.

Hoe werkt dat? 

In de kern is het eenvoudig. Aan de hand van beschikbare data doet Ai voorspellingen voor het functioneren van de stad en daarbij kan het reageren op de gebruikers van die stad. Daarvoor maakt het gebruik van algoritmen. Zo wordt Ai een soort nieuwe dimensie in de stad. En daarmee ook een nieuwe ontwerpopgave. 

Want deze Ai-laag bepaalt hoe de stad functioneert, maar ook hoe je de stad beleeft. Net als bij de andere lagen van de stad (bijvoorbeeld het verkeer, de openbare ruimte of het groen in de stad) kunnen daar keuzes in worden gemaakt. En die keuzes versterken de identiteit van de stad.

Als je daar over doordenkt, biedt het ook ruimte voor burgerparticipatie (hoe wordt het onze Ai?), politieke voorkeuren (wil je een rechtse of een linkse Ai) en wellicht zelfs wel voor een nieuwe vorm van contact tussen overheid en inwoner.

Dat zelf ontwerpen is belangrijk, want als we dat niet doen, dan gaan steden op elkaar lijken. Dat is alsof iedere stad de openbare ruimte identiek inricht. Of precies dezelfde buitenwijken heeft. Nou ja, dat laatste is vaak het geval, met alle nadelen van dien.

Tegelijkertijd moeten de Ai-toepassingen in de stad wel met elkaar kunnen communiceren. Dus ze moeten dezelfde taal spreken. De verschillen zitten dus in de accenten. Of, om bij Breda te blijven, in de zachte ‘g’ in plaats van de harde ‘r’.

Met dank aan Lars van Vianen