Dit artikel stond eerder in ROm, het vakblad over ruimtelijke ontwikkeling en de fysieke leefomgeving. ROm is gratis voor ambtenaren. Neem nu een abonnement.

Nederland telt nu zo’n 800.000 buitenlandse arbeidskrachten, van wie een groot deel niet permanent in Nederland verblijft. De beeldvorming rond hun huisvesting is doorgaans negatief; de komst van een polenhotel genereert lokaal vaak de nodige weerstand.  

Het beeld van de “goedkope arbeidsmigrant” klopt al lang niet meer, benadrukt Tim Beckmann, voorzitter van Dilas, netwerk- en kennisorganisatie van logistieke en industriële vastgoedeigenaren en CEO bij Intospace. 

‘Vroeger was er veel weerstand omdat arbeidsmigranten deels onder het minimumloon konden werken. Nu verdienen zij hetzelfde als Nederlandse werknemers, die er steeds vaker onvoldoende zijn.’ 

Als de Nederlandse economie alleen Nederlands personeel aan zou kunnen nemen, vallen hele sectoren uit. Denk aan de sierteelt, de bouw, de zorg en de logistiek. In 2020 waren er 262.000 Polen, 62.000 Roemenen en 50.000 Bulgaren in Nederland. 

Toename arbeidskrachten Oekraïne 

Nu de EU aan de vooravond staat van een mogelijke uitbreiding met Oekraïne, Moldavië en de vijf kandidaat-lidstaten op de Westelijke Balkan, is een toename van arbeidskrachten uit deze landen op middellange termijn een realistisch scenario, aldus het rapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050, dat onlangs verscheen.  

Die schetst verschillende scenario’s, met meer en minder immigratie, ook afhankelijk van het type economie dat we willen zijn. Maar grenzen sluiten is geen optie. De samenleving kan niet zonder buitenlandse arbeidskrachten.  

Volgens de commissie gaat de huisvesting van arbeidsmigranten steeds meer aandacht vragen, zowel in de grote steden (studenten, arbeidsmigranten) als op het platteland (voornamelijk arbeidsmigranten). ‘Omdat migranten vaker huren, zal de opgave vooral zitten in het huurwoningensegment’, aldus de commissie.  

Maatschappelijke weerstand 

De negatieve beeldvorming en maatschappelijke weerstand komen niet door de huisvesting van arbeidsmigranten zelf, maar vooral door de manier waarop we met het vraagstuk omgaan, is de overtuiging van Beckmann.  

‘Of het gaat om de kennismigrant of om de traditionele arbeidsmigrant in de agro- en logistieke sector: we leggen de nadruk op tijdelijkheid. Dus moet ook de huisvesting tijdelijk zijn.’  

Hij schetst wat er vervolgens gebeurt: ‘Arbeidsmigranten komen in wijken terecht waar overlastsituaties ontstaan. Bij de gratie Gods staan we dan een tijdelijk containerdorp toe voor een maximumtermijn van tien jaar.’ 

‘Maar binnen tien jaar kan een investeerder nauwelijks uit de kosten komen. Dat betekent bezuinigen op kwaliteit, beheer en voorzieningen. Wat gebeurt er als je mensen op een camping zet? Dan gaan ze zich gedragen als alsof ze op een camping staan. Dan krijg je vanzelf overlast.’  

Beckman is voorstander van flexibel gebruik, maar permanente huisvesting. Volgens hem zijn bedrijven en bouwers van distributiehallen zoals hijzelf – als CEO van Intospace – bereid zelf in arbeidsmigrantenhuisvesting te investeren.  

Mede omdat het voor klanten, zoals grote supermarkten, een vestigingsvoorwaarde is. Hun reputatie hangt samen met goede personeelshuisvesting. Dan moeten gemeenten wel meewerken. En daar schort het vaak aan.  

Gemeenten snijden zich in de vingers 

Gemeenten die wel profiteren van arbeidsmigranten, maar niet willen meewerken aan huisvesting, of onder druk van de lokale gemeenschap strikt vasthouden aan een termijn van maximaal tien jaar, snijden zichzelf in de vingers. Dat betoogt Wim Reedijk, directeur van Expertisecentrum Flexwonen.  

‘Werkgevers komen dan zelf met alternatieve oplossingen. We schatten dat zeker 40.000 reguliere huizen opgekocht zijn door bedrijven, voor een veelvoud aan arbeidsmigranten. Zo bivakkeert een grote groep migranten uit Midden- en Oost-Europese landen in Den Haag Zuidwest, terwijl ze in het Westland werken.’ 

Henk Hoogmoed, partner bij organisatieadviesbureau TwynstraGudde, vindt de term arbeidsmigrantenhuisvesting misleidend. ‘Alles wordt op een hoop gegooid. De meeste werknemers komen hier maar tijdelijk. Bijna alle bedrijven maken in meerdere of mindere mate gebruik van buitenlands personeel.’ 

‘De vraag van individuele ondernemingen naar tijdelijke werknemers kent pieken en dalen. Maar de optelsom van vraag per bedrijventerrein is veelal redelijke constant. Daarom mag een hoogwaardige permanente huisvestingvoorziening eigenlijk niet ontbreken.’  

Hoogmoed is voorstander van het gebruik van de term “bedrijfshotel” voor zo’n voorziening voor werknemers van over de grens. Zo’n bedrijfshotel staat volgens hem idealiter op een bedrijventerrein of ergens in de buurt van een bedrijventerrein of werklocatie. Dit om onnodig heen en weer rijden te vermijden. Hoogmoed is zelf betrokken bij de realisatie van een bedrijfshotel in Aalsmeer, voor mensen die voor kortere en langere projecten werkzaam zijn bij bloemverwerkende bedrijven.  

Een bedrijfshotel kan volgens Hoogmoed in dalperioden tevens een andere functie hebben, zoals crisisopvang voor mensen die uit hun huis zijn gezet. ‘Het is daarmee een flexibele schil die meerdere doeleinden dient.’ 

Kwaliteitseisen in flexwonen  

De oplossing volgens Reedijk is bouwen op een nette manier, volgens het SNF-keurmerk. Dat is een door de Stichting Normering Flexwonen (SNF) uitgebrachte norm voor tijdelijke huisvesting voor arbeidsmigranten. De stichting is door het bedrijfsleven opgezet in samenwerking met vakbonden. Het SNF-keurmerk zorgt voor een zekere kwaliteitsstandaard zoals een minimum oppervlakte van tien vierkante meter per persoon. 

Die is nodig omdat deze vorm van flexwonen vaak als logies wordt aangeboden en daar in het Bouwbesluit niet dezelfde eisen voor gelden als voor woningen. Logies is wel aan een maximale termijn verbonden van zes maanden. 

Flexwonen komt meerdere doelgroepen ten goede, benadrukt ook Reedijk. Daar is Ruben Cales, specialist asielopvang en statushouderhuisvesting bij TwynstraGudde het mee eens. In totaal zijn zo’n 1,2 miljoen mensen in heel Nederland afhankelijk van flexibele woonvormen, weet hij.  

‘Dat is een groot potentieel voor een permanente huisvestingsvoorziening die flexibel en op korte termijn voor meerdere doelgroepen is in te zetten. Dat maakt de businesscase ook gezonder.’ 

‘Voor bedrijven geldt het adagium “geen bed, geen business”. Huisvesting voor flexwerkers moet je dicht bij het werk aanbieden.’ Cales benadrukt dat het draagvlak voor woonvoorzieningen stijgt als die gecombineerd worden met voorzieningen voor een breder publiek, zoals een drogisterij en kinderopvang.  

Modulair bouwen 

Een samenhangend beleid voor de huisvesting van arbeidsmigranten vraagt om meer nationale regie, vinden de experts Ze denken aan een nationaal coördinator. De ontwikkeling, realisatie en het langjarige beheer zou in handen moeten zijn van een derde partij met bedrijven als investeerder. Bij voorkeur geen uitzendbureaus, omdat er dan sprake is van een te sterke afhankelijkheidssituatie.  

Een van die partijen is HomeFlex, dat voor eigen rekening en risico door het hele land flexibele woonvormen realiseert. Dit bedrijf realiseert louter modulaire oplossingen. Nadelen die daaraan verbonden zouden zijn, zoals een “gebruik als camping” met mogelijke overlastrisico’s tot gevolg wuift directeur Willem Weggeman weg.  

‘Onze modulaire projecten, maar ook die van collega’s, hebben de hoogste kwaliteit die voldoen aan het Bouwbesluit en hebben 24 uursbeheer. We werken goed met gemeenten samen om eventuele overlastsituaties snel op te lossen.’  

Modulaire bouw heeft volgens Weggeman grote voordelen, omdat het voor flexibele bouwvormen makkelijker is om af te wijken van het bestemmingsplan of activiteiten in het omgevingsplan. Met de kruimelregeling verloopt het planproces een stuk sneller, ofschoon nog steeds traag.  

‘De gemiddelde doorlooptijd voor de bouw van flexwoonprojecten is nu al vijf jaar. Voor de bouw van permanente huizen is dat een stuk langer.’ De maximale termijn van tien jaar die veel gemeenten nog verbinden aan een project, vormt een belemmering. 

Weggeman: ‘Wij zeggen niet snel nee. Maar het wordt wel steeds lastiger om met die tien jaar een businesscase rond te rekenen. We gaan er soms gewoon vanuit dat er wel een verlenging in zit. Na tien jaar ben je niet zomaar weg’.  

Kansen door Omgevingswet  

De Omgevingswet biedt meer kansen voor flexibel en modulair bouwen, verwacht Weggeman. Hij noemt gemeente Schagen als voorbeeld, die HomeFlex – met toestemming van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – een vergunning afgaf voor vijftien jaar, met uitzicht op verlenging met nog eens vijf jaar.  

De Omgevingswet biedt ruimere mogelijkheden om van bestemmingen of activiteiten af te wijken. En het omgevingsplan hoeft, anders dan het bestemmingsplan, niet om de tien jaar te worden vernieuwd. Een afwijking is mogelijk met de BOPA, een vergunning op basis van een binnen- of buitenplanse omgevingsplanactiviteit.  

In het Paraplu-omgevingsplan, eerste tranche, dat Schagen hanteert, zijn uniforme regels vastgelegd voor de huisvesting van arbeidsmigranten bij agrarische bedrijven. Indien noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het ter plaatse gevestigde volwaardig agrarische bedrijf kan – door een binnenplanse afwijkingsprocedure – huisvesting mogelijk gemaakt worden tot maximaal zestig personen. 

Om de overlast voor de omgeving te beperken en de leefbaarheid van de omgeving te waarborgen, zijn voorwaarden opgenomen voor toepassing van de afwijkingsprocedure, vertelt een woordvoerder van de gemeente. 

‘Voor nieuwe grootschalige huisvestingslocaties zal altijd een planologische procedure gevolgd moeten worden, aangezien deze op grond van de geldende regels van het Tijdelijk Omgevingsplan (voorheen bestemmingsplannen, red.) niet zijn toegestaan’, geeft Weggeman aan.