De vergroening van steden is een zaak voor gemeenten, maar om die te ondersteunen, is een landelijke strategie met een landelijke groennorm noodzakelijk. Dat schrijven de vier opdrachtgevers van het onderzoek.
Ze lieten door Sweco tien bestaande groennormen onderzoeken om te toetsen of zij ingezet kunnen worden als landelijke groennorm. Het rapport concludeert dat geen van de normen goed of zeer goed scoort op alle elf door de vier partijen gestelde criteria.
De groennormen zijn getoetst op vijf inhoudelijke criteria en zes implementatiecriteria:
Inhoudelijke criteria 1. kwaliteit van groen; 2. versterken van biodiversiteit; 3. verbeteren van gezondheid; 4. aanpassingsvermogen aan het veranderende klimaat; 5. en het ambitieniveau. |
Implementatiecriteria 6. inpasbaarheid; 7. toepasbaarheid; 8. schaalbaarheid; 9. haalbaarheid; 10. concreetheid; 11. eenvoud. |
Biodiversiteit het minst genoemd
De hoogste score van 10 wordt behaald door de norm Groene Stadslansdschappen, met minimaal een voldoende op alle criteria en voor de rest ‘goed’.
Andere richtlijnen zoals de ‘vier richtlijnen van Meliefste, de 3-30-300-regel en de EU-herstelverordening komen volgens het rapport ook in de buurt van een goede norm.
Geen van de tien normen behandeld de drie belangrijkste beleidsthema's: de biodiversiteit versterken, gezondheid verbeteren en klimaatadaptatie. De normen worden vaak opgesteld vanuit de gedachte van een van de thema's.
Normen die in ieder geval twee van de thema's behandelen, zijn de vier richtlijnen van Meliefste, de 3-30-300-regel en de Maatlat groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving. Die richten zich op de combinatie tussen gezondheid en klimaatadaptatie. Biodiversiteit is daarmee het ondergeschoven kindje.
Miljarden nodig
De vergroeningsopgave van steden tot 2050 vraagt om hoge investeringen. De 30,7 tot 45,5 miljard die hiervoor alleen al in Nederland nodig zou zijn, is gebaseerd op de Groene Stadslandschapsnorm en de vier richtlijnen van Meliefste.
Die nieuwe norm moet volgens de partijen voldoen aan integraliteit. Ook moet er een brandbreedte gehanteerd worden in plaats van een absolute eis, om zo goed inzichtelijk te maken hoe dichtbij wijken zijn met hun vergroeningsopgave.
Onder de groennorm moet wel exact gedefinieerd zijn wat er wordt verstaan onder het vergroenen van de stad. Het gaat dan om vragen als wat voor soort groen, of particulier groen meegenomen wordt en of het kroonoppervlak van bomen meetelt.
Andere aanbevelingen zijn het aanbrengen van een balans tussen een ambitieuze en een haalbare norm. De vier partijen zijn van mening dat een ambitieuze norm leidt tot wezenlijke vergroening, wel moet de norm over heel Nederland implementeerbaar zijn.
Een laatste advies is dat de groennorm simpel moet zijn, gebaseerd op zo actueel mogelijke data van het groen in een buurt. Daarvoor zou mogelijk een nieuwe analyse moeten worden uitgevoerd.
‘Ook buurtinitiatieven doen mee’
‘Nederland is een versteend land, ook de openbare ruimte is voor driekwart versteend’, zegt Wilma Berends, projectleider bij Natuur&Milieu, in een artikel van Trouw.
Berends vindt het vergroenen van het stedelijk landschap niet snel genoeg gaan. Ze stelt dat dit omt doordat gemeenten vooral kiezen voor kleine ingrepen zoals het vergroenen van pleinen, het opheffen van parkeervakken en het planten van bomen.
Het opbreken van ‘zinloze verharding’ levert volgens haar te weinig op. ‘Net als geveltuintjes en tegels wippen.’ Roel van Dijk, directeur van Stichting Steenbreek en hoofdredacteur van vakblad Groen, vindt die uitspraak te kort door te bocht.
Hij juicht het initiatief voor het rapport en de oproep tot een groennorm toe, maar plaatst wel een kanttekening: 'Ik begrijp ergens dat grotere acties noodzakelijk zijn, maar je hebt ook juist de inwoners en ondernemers nodig.'
‘Als je bedenkt dat gemiddeld 50 tot 70 procent van een gemeente privaat grondgebied is, ga je het als overheid alleen niet redden. Als je de leefomgeving van je bewoners gaat vergroenen, heb je hoe dan ook draagvlak nodig.’