Dat het aandeel statushouders dat verhuisde naar een corporatiewoning op persoonsniveau hoger lag dan op het niveau van huishoudens (6 procent) komt doordat de huishoudens zonder statushouders gemiddeld uit minder mensen bestonden dan de huishoudens met statushouders, legt het CBS uit. 

Het gaat om bijna 5000 woningen voor statushouders die ofwel in 2021 een verblijfsvergunning kregen, ofwel met een eerder verkregen verblijfsvergunning aan het begin van dat jaar in een opvanglocatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) woonden.  

Daarnaast werd 3 procent van de corporatiewoningen toegewezen aan statushouders die al langer dan een jaar een verblijfsvergunning hadden en niet meer in een COA-opvanglocatie woonden. 

In de regio’s Alkmaar en omgeving, Midden-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen kreeg een relatief hoog aantal vrijgekomen woningen (8 procent) statushouders als nieuwe bewoners. In Delft en Westland (4 procent) en Delfzijl en omgeving (2 procent) was dit het laagst.  

Gezinnen met kinderen 

Statushouders verhuisden vaker dan niet-statushouders met kinderen naar de nieuwe sociale woning van een corporatie, respectievelijk 32 en 7 procent. Veel gezinnen woonden voor hun verhuizing op een COA-locatie of had minder dan een jaar geleden een verblijfsstatus gekregen. 

Het CBS rekende ook uit, op basis van Woonbase, dat statushouders minder vaak een vrije woning achterlieten dan huishoudens zonder statushouders. Dat was vaak omdat er nog andere bewoners achterbleven. 

In 2021 werden ook 22.000 corporatiewoningen betrokken door huishoudens die de woning deelden met andere huishoudens. Het gaat hierbij om woningen waarin huishoudens een keuken of sanitair delen, zoals studentenwoningen. 

Van de 38.000 huishoudens die naar deze woningen verhuisden, waren er ruim duizend huishoudens (3 procent) met statushouders.