‘Het drama van de goede bedoelingen’. Het zou als titel niet misstaan van het hoofdstuk in mijn boek ‘Ploeterend voorwaarts’ dat gaat over sturing, regelgeving en uitvoering.
Slechte, onnodige en nodeloos ingewikkelde regelgeving. Ongedisciplineerde beleidsorgieën die kunstmatige complexiteit veroorzaken en stranden in de uitvoering. Het gevecht daartegen lijkt op het gevecht van Sint Joris tegen de draak: het valt niet te winnen. De twijfel over de zin van het geschrijf en georeer hierover muteert bij dit thema bijna in wanhoop.
Soms gloort er hoop. Bijvoorbeeld met de introductie van de ‘ontslak-aanpak’. Met een kleine ploeg gelijkgezinden trokken we in de periode 2010-2016 het land door. Om bij gemeenten en provincies de voordelen van het snoeien in overbodig beleid en topzware regelgeving te prediken. Het sloeg enorm aan. Ontslakken kreeg in 2013 zelfs het predicaat ‘Woord van het jaar’ van minister Stef Blok.
Friso de Zeeuws ‘Ploeterend voorwaarts’ is samengesteld uit de verzamelde columns en opiniestukken die De Zeeuw de afgelopen 25 jaar heeft geschreven in vakmedia, waaronder ROm en Stadszaken, en ook regelmatig in landelijke dagbladen als het FD, de Volkskrant en De Telegraaf. Ploeterend voorwaarts is te bestellen via: ploeterendvoorwaarts.nl.
Als gevolg van het financieel-economisch herstel en de teruggekeerde grote investeringsbereidheid zwakte na 2014 de belangstelling voor zuinigheid van beleid en regelgeving af. ‘Ontslakken’ associeerde men weer met een verwenarrangement voor vriendinnen, ergens in een landelijke uitspanning. Ik trek daaruit de les dat de bereidheid om bewust aan deregulering en het dimmen van beleidsambities te doen, meedeint op de golven van de economische conjunctuur. Die dynamiek heeft meer invloed dan bijvoorbeeld de invoering van de Omgevingswet.
Zonder een stevige ontslakbeurt van beleid en regelgeving moet je eigenlijk niet aan de Omgevingswet beginnen. In de praktijk lijkt eerder het tegenovergestelde het geval. Denk aan de verscherpte regeling voor bouwen in zones met vliegtuiglawaai die in het laadruim van de megatanker Omgevingswet is binnengesmokkeld.
De stroom houdt niet op. De beleidslijn ‘Water en bodem sturend’ dreigt uit te monden in een serie beperkende voorschriften. Het wetsontwerp Regie Volkshuisvesting maakt het mogelijk dat Rijk en provincie eisen aan (gemeentelijke) woningbouwplannen stellen. Europa draagt zijn steentje bij met de Natuurherstelwet en de aangekondigde ‘No Net Land Use’-regelgeving die stadsuitbreidingen gaat blokkeren.
Er woedt een strijd om de schaarse ruimte; een gevecht dat in de komende jaren alleen maar heftiger wordt. Iedere sector en belangengemeenschap heeft een eigen fanclub met een verhaal waarom juist dát specifieke belang meer prioriteit heeft dan al die andere. In ‘Hotel Ruimtelijke Ordening’ staan ze allemaal vroeg op om hun badhanddoek over een planologische strandstoel te leggen. Dat is het ‘drama van goede bedoelingen’. Want als elk ruimtelijk relevant belang zichzelf met strakke juridische kaders wapent, lopen ruimtelijke ordening en gebiedsontwikkeling onherroepelijk (verder) vast.
Omgekeerde situatie
Soms doet zich de omgekeerde situatie voor. Zoals in 2012, toen de natuursector in een dip zat, na de draconische bezuiniging van de malle staatssecretaris Henk Bleeker in het kabinet Rutte I. Voor herstel van het evenwicht heb ik toen wat ideeën aangedragen hoe natuurorganisaties, het landschaps- en natuurbelang weer hun volwaardige plaats aan de planningstafel konden innemen.
In 2009 schreven Co Verdaas en ik dat wij in dit land een ‘institutioneel monster’ hebben gecreëerd. Wij meenden dat de toen beginnende economische crisis een uitgelezen kans bood om het monster een kopje kleiner te maken. Om de gegroeide complexiteit en de oneindig verfijnde sectorale wensenlijsten terug te dringen. Dat zou ruimte geven om majeure opgaven effectief aan te pakken. We kunnen vijftien jaar later constateren dat deze sympathieke poging faliekant is mislukt.
De inputkant, de bovenkant van de trechter, wordt volgestopt met beleid (een deel daarvan ’moet van Brussel’). Noem het beleidsobesitas. Het contrasteert met de outputkant, aan de onderzijde van de trechter. Want van de uitvoering komt weinig terecht of gaat met grove fouten gepaard. We kennen de voorbeelden: stikstof, migratie, Groninger gas belastingen, toeslagen en ict-projecten.
Schijnwereld van beleidsmakers
Toen Arno Visser vorig jaar afscheid nam als voorzitter van de Algemene Rekenkamer sprak over de schijnwereld van de beleidsmakers, losgezongen van de praktijk. Hij bepleit een moratorium op nieuw beleid. Een vergelijkbaar pleidooi valt te lezen in de jaarlijkse evaluatie van 38 uitvoeringsorganisaties van de rijksoverheid. Complexiteit met steeds nieuw beleid, torenhoge ambities en beperkte, versnipperde middelen staan de uitvoering en de dienstverlening in de weg.
Bestuurskundige Paul Frissen analyseert anno 2023 dat de ‘almachtige gulzige overheid alles tot onderwerp van sturing, regulering en integraliteit maakt’. Paul Frissen ziet een ‘lichtpunt’ in deze ontwikkeling. Van die narcistische overheidsambities komt weinig terecht omdat die vastlopen in ineffectiviteit en inefficiency. Ironisch bedoeld, maar zo gaat het wel. Bij Frissen leidt het tot verwerping van integraliteit. Bij mij tot een hartstochtelijk pleidooi tot gedisciplineerde, selectieve samenhang. En een revival van het ‘ontslakken’.