Ik vraag bij de cursussen die ik over de wet geef, maar ook bij presentaties aan colleges en raden over omgevingsvisie en programma‘s, altijd naar het kennisniveau (over de wet wel te verstaan). Men durft zichzelf zelden een voldoende te geven. Ik begrijp dat. Raadsleden zijn doen het raadswerk meestal naast hun gewone baan.
Tegelijkertijd is het zorgelijk, omdat de raad in de geest van de wet maar een paar knoppen heeft om aan te draaien: de omgevingsvisie, het omgevingsplan en het adviesrecht over buitenplanse omgevingsplanactiviteiten (BOPA’s). Het is belangrijk die knoppen dan ook te gebruiken.
Meestal vraag ik nog iets: ‘Bent u in het raadswerk meestal bezig met de kaderstelling of op het niveau van de stoeptegel?’ Raadsleden zijn altijd zo eerlijk om toe te geven dat het vooral dat laatste is. Ook daar heb ik begrip voor. Men wil met concrete acties dienstverlenend zijn aan de burger.
Al sinds het dualisme begin jaren negentig wordt de raad echter geacht zich eerst en vooral met de kaders bezig te houden. De wetgever heeft dit in de Memorie van Toelichting op de Omgevingswet bekrachtigd, vanuit het idee dat de raad na vaststelling van de omgevingsvisie en het omgevingsplan de vergunningverlening aan het college kan laten.
Een paar wenken om raadsleden in staat te stellen - ondanks hun volle week - toch een hoofdrol te laten pakken in het debat over de Omgevingswet:
- Laat de aandacht zich richten op de drie hoofdtaken die de raad onder de Omgevingswet zijn toebedeeld. Door minder tijd te besteden aan de details ontstaat daar meer ruimte voor;
- Zorg voor een stevige omgevingsvisie met duidelijke keuzes en voldoende concreetheid. Het doorschuiven van keuzes naar programma’s is verleidelijk, maar dan geeft de raad zeggenschap weg, omdat programma‘s worden vastgesteld door het college;
- Laat met heel concrete voorbeelden zien waarover de raad straks in het omgevingsplan keuzes moet maken. Zo staat er in elke omgevingsvisie in Nederland dat gezondheid een groot goed is, maar wordt bijvoorbeeld niet meegegeven of de landelijke norm voor fijnstof (40mg/m3) moet worden gehanteerd of de richtlijn van de WHO (20mg/m3; de helft);
- Blijf als raad aan de bal door te werken volgens de beleidscyclus en neem daarbij het kwadrant evaluatie, monitoring en handhaving serieus; actualiseer de kerninstrumenten van de Omgevingswet regelmatig.
Als de raad de rol pakt die hem is toebedeeld, is dat goed voor de representatieve democratie als geheel, ook als deze rol abstracter lijkt dan in het direct oplossen van een concreet probleem. Die ‘nieuwe’ rol gaat namelijk wel over de belangrijkste keuzes in de gemeente, zoals over gezondheid, veiligheid, wonen en duurzaamheid.