Deze verbreding leidt tot een enorme groei van het aantal betrokken partijen. Dit vergroot enerzijds de oplossingsruimte – zoals de complexiteit minnende minderheid graag benadrukt, Anderzijds maakt het samenwerken behoorlijk moeilijk.
Gewaardeerd kerndocent Phlip Boswinkel probeert dit probleem in zijn colleges over de praktijk van gebiedsontwikkeling aan de Amsterdam School of Real Estate (ASRE) te tackelen.
Hij inventariseert alle stakeholders en wijst per ruimtelijk schaalniveau en thema één regisseur aan. Dit is een partij die naast een belang ook beschikt over mandaat en visie. De overige spelers zijn actoren (of acteurs), die vooral duidelijkheid moet hebben over hun rol en de invloed die ze kunnen uitoefenen. Phlip past dit model met succes toe.
Het gaat mis wanneer een meer dan één regisseur is per schaalgebonden thema, of wanneer deze ontbreekt. Er zijn veel voorbeelden waarbij dit het geval is of het regisseurs ontbreekt aan mandaat . . .
Een regisseur verbindt in zichzelf kunnen, mogen en willen voor een bepaald onderwerp en schaalniveau. Bij traditionele gebiedsontwikkeling gericht op vastgoed en openbare ruimte vult de gemeente vanuit mandaat en belang veelal de rol van regisseur in, vaak in samenwerking met marktpartijen voor de benodigde visie en verbreding van het belang. Denk aan vormen van Publiek Private Samenwerking, zoals de GEM.
Voor de nieuwe gebiedsbrede opgaven, zoals voorzieningen of (deel)mobiliteit in een gebiedsontwikkeling, is het lang niet altijd makkelijk om een regisseur aan te wijzen. Het is dan nodig om een (nieuwe) partij die positie te brengen. Belanghebbenden dienen deze actor van het benodigde belang, mandaat en visie te voorzien.
Voorbeelden zijn de plintregisseur in Strijp S Eindhoven en een mobiliteits- en warmtebedrijf in de Merwedekanaalzone Utrecht.
Eén regisseur per onderwerp dus. Die regie mag, kan en wil voeren. Dus geen centrale regie voor de centrale belanghebbenden vanuit vastgoedbelangen.
Eén regisseur per onderwerp dus. Die regie mag, kan en wil voeren. Dus geen centrale regie voor de centrale belanghebbenden vanuit vastgoedbelangen. Maar meerdere groeperingen van belanghebbenden, die zelf ieder ook weer deel uit kunnen maken van meerdere groepjes. En dan moeten die regisseurs ook nog een afgestemd handelen.
Het is nog geen eenvoudige structuur, maar door een aantal personele unies – partijen die meerdere rollen combineren – kan het werken. Voor partijen met een sterke interne verkokerde structuur ligt hier een grote opgave.
Wat ik vanuit een meer wetenschappelijk perspectief interessant vind, is welke paradigma’s voor samenwerking ons verder gaan helpen. Kiezen we voor een gebiedsbedrijf dat doelmatig aan de gang gaat? Of gaan we weer, net als bij de traditionele gebiedsontwikkeling, organiseren in ketens en behouden vooral (contractuele) flexibiliteit?
Of zetten we vernieuwing voorop en kiezen voor organiseren in netwerken, die belanghebbenden in staat stellen zelf aan de gang te gaan? Of anders geformuleerd, wetende dat ze allemaal nodig zijn, zetten we het kunnen, mogen of willen voorop in samenwerken bij brede gebiedsontwikkeling?
Met dank aan Phlip Boswinkel, partner Local