Erik Verhoef, hoogleraar aan de Vrije Universiteit en lid van de Rli, geeft in BT Magazine nummer 4 een uitgebreide toelichting op het advies Samen werken: kiezen voor toekomstbestendige bedrijventerreinen’. BT Magazine is het vakblad voor de professional die zich bezighoudt met werklocaties, regionale innovatiekracht en het vestigingsklimaat. Meld je hier aan voor een abonnement voor de printuitgave en toegang tot het digitale archief van digitale magazine. |
Het is alleen zaak dat dit onderwerp op de landelijke politieke agenda komt als de kabinetsformatie begint en dat alle betrokken partijen nu al de handschoen oppakken om de organisatiegraad van bedrijventerreinen te vergroten, want zonder wettelijke vereniging is er geen juridische entiteit. ‘Zet dit debat voort en verrijk het.’
Dat was de boodschap van Jan Jaap de Graeff, voorzitter van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), bij de publieksbijeenkomst over het recente advies van de regeringsadviseur: ‘Samen werken: kiezen voor toekomstbestendige bedrijventerreinen’.
In een levendig debat gingen donderdag werklocatie-experts, vertegenwoordigers vanuit landelijke overheid, gemeenten, provincies en belangenbehartigers uit het bedrijfsleven met elkaar in gesprek over hoe in de praktijk invulling moet worden gegeven aan de drie bouwstenen, waarop het bedrijventerrein-rapport van de regeringsadviseur leunt: formuleer een toekomstbeeld, verbeter de organisatiekracht en kom met een heldere rol en taakverdeling.
Weinig draagvlak verplicht duurzaamheidslabel
Concrete antwoorden of nieuwe inzichten werden niet gegeven tijdens de paneldiscussies rondom de bouwstenen, maar dat was ook niet de intentie van de goed bezochte bijeenkomst. De invoering, bijvoorbeeld van een wettelijk verplicht duurzaamheidslabel om ondernemers duidelijkheid te geven wat er van hen verwacht wordt bij het verduurzamen van een bedrijventerrein, werd door de deelnemers aan de bijeenkomst niet breed omarmd.
Dat vereist maatwerk en met een - door de overheid opgelegde one-size-fits all oplossing - gaat het al helemaal niet lukken met de gewenste verduurzaming van bedrijventerreinen.
Hetzelfde geldt ook voor het wettelijke verplicht stellen van samenwerking van bedrijven op bedrijventerreinen. Daar was in de zaal en binnen een panel bestaand uit Arjen Schep (Bijzonder hoogleraar Heffingen van Lokale Overheden), Geri Wijnen (VNO-NCW Brabant Zeeland), Edwin Markus (Parkmanager, makelaar) en Rli-raadslid Niels Koeman wel consensus over, maar er waren ook de nodige kanttekeningen.
Zowel het panel als de deelnemers in de zaal benadrukten dat verplichting niet werkt bij ondernemers, maar met wortel en stok aanpak en verleiding en maatwerk is draagvlak wel degelijk mogelijk.
Bij de discussie over de rol en taakverdeling werd vooral duidelijk dat er meer debat nodig is over de rol van provincies en de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) om de organisatiegraad van bedrijventerreinen te vergroten.
Met wortel en stok aanpak en maatwerk is draagvlak wel degelijk mogelijk
De rol van ROM’s hierbinnen is nog onduidelijk. ‘Zij zijn belangrijk voor kennisdeling, -infrastructuur en ze voorkomen dat we met zijn allen weer het wiel opnieuw uit gaan uitvinden en dat – hoe positief ook voor dit onderwerp – er een wildgroei aan pilots, projecten en programma’s rondom de verduurzaming van bedrijventerreinen ontstaat’, benadrukte Rli-commissielid Reinoud Fleurke.
Bestaansrecht van bedrijventerreinen
Ook commissievoorzitter en Rli-raadslid Erik Verhoef zegt in een interview in de nieuwste editie van BT dat alle programma-initiatieven rondom het verduurzamen van bedrijventerreinen in principe het goede momentum hebben te pakken, maar tegelijkertijd zet hij zijn vraagtekens bij de continuïteit.
‘Als raad adviseren we, bestendig deze initiatieven vooral en pak het op zo’n manier op dat we kunnen opschalen. Ze zijn te bescheiden en niet integraal in hun aanpak. Daarmee doe je het Nederlandse bedrijfsleven tekort. We borduren met dit advies eigenlijk voort op het momentum dat er nu is.’
In gesprek met BT zegt Verhoef ook dat terecht de vraag kan worden gesteld of bedrijventerreinen in Nederland eigenlijk wel bestaansrecht hebben, omdat ze niet beschikken over een juridische entiteit.
''We borduren met dit advies eigenlijk voort op het momentum dat er nu is’
‘Bedrijventerreinen hebben geen telefoonnummer die een overheid of ondernemer kan bellen voor een vraag of klacht. Dat is wel nodig om die verduurzamingsslag te maken en om onderdeel uit te maken van de oplossing van deze maatschappelijke opgave.’
Het Rli-raadslid en hoogleraar ruimtelijke economie aan de Vrije Universiteit Amsterdam vindt het opmerkelijk dat bedrijven tijdens het onderzoek in het kader van het advies aangaven dat zij hier wel open voor staan.
‘Het blijkt in de praktijk alleen heel moeilijk om dit van de grond te krijgen. Daarom zeggen wij ook: de verduurzamingsopgave is een concrete aanleiding om die organisatiegraad ook echt serieus op te pakken, waarbij de overheid het voortouw moet nemen.’
Advies zal blijvend lonen
Rli-voorzitter De Graeff was hierover afgelopen donderdag vrij optimistisch ondanks alle mogelijke onzekerheden als gevolg van de verkiezingsuitslag. ‘We komen terecht in een nieuw politiek vaarwater met andere prioriteiten en andere opgaven. Betekent dit dan dat hetgeen we als raad adviseren in de kern niet zal lonen voor wat betreft het verduurzamen van bedrijventerreinen en het verbeteren van de organisatiegraad?
Op die vraag antwoordde hij dat het wel loont en dat dit advies zijn waarde zal behouden. 'Er blijven opgaven op het vlak van duurzaamheid voor bedrijven, ook waar het gaat om hun collectiviteit.’
Daarbinnen zijn volgens De Graeff twee eisen essentieel. ‘Er moeten niet alleen collectieve eisen worden gesteld aan alleen bedrijventerreinen, maar ook het kunnen - en willen - verenigen van die bedrijven, waar een gemeenschappelijk belang voor geldt. Dat uitgangspunt zal rechtovereind blijven staan onder iedere coalitie van welke kleur dan ook, ook in de verre toekomst.’
De Rli-voorzitter is optimistisch en benadrukte tegen zijn gehoor dat de hoofdboodschap van het advies is geland in ‘Den Haag’. ‘De manier waarop het vorm krijgt, daar valt de komende tijd nog wel het nodige voor te zeggen. Belangrijkste is dat de randvoorwaarde van dit advies blijvend herkend en erkend wordt. Gebeurt dit niet dan komt het niet goed. Ik blijf goede hoop houden, want in de debatten die nog volgen zal er in ons poldermodel altijd wel een oplossing komen, waar iedereen zich in kan vinden.’