Gisteren op 31 oktober ontving ik een bericht van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli): het advies over beleidsinstrumenten voor verduurzaming van bedrijventerreinen is gepubliceerd. Toekomstbestendige bedrijventerreinen is een hot topic in mijn dagelijks werk, dus ik opende snel het rapport.
Het advies heet “Samen werken – kiezen voor toekomstbestendige bedrijventerreinen”, met als kernboodschap dat het tijd is voor een nieuw perspectief op bedrijventerreinen. Ondernemers op bedrijventerreinen kunnen een forse maatschappelijke bijdrage leveren aan de energietransitie en duurzaam ruimtegebruik en verdienen daarom in het Rijksbeleid veel meer aandacht.
Eén van de belangrijke conclusies van de Rli is dat de organisatiegraad van ondernemers op bedrijventerreinen een absolute voorwaarde is voor verduurzaming. Op het moment kent slechts 20 procent van de ongeveer 3.400 bestaande bedrijventerreinen enige vorm van organisatie.
Wettelijke verplichting
De Rli vindt dan ook dat het Rijk aan de slag moet om bedrijven op een bedrijventerrein te verleiden samen te werken, waarna een wettelijke verplichting moet volgen om zich aan te sluiten bij een vereniging.
Deze aanbeveling klinkt logisch, maar is tegelijkertijd ook erg algemeen en de praktijk blijkt weerbarstig. Provincies als Gelderland en Zuid-Holland en ook diverse gemeenten hebben in de afgelopen jaren al flink geïnvesteerd in de verbetering van het georganiseerd vermogen op bedrijventerreinen via ondernemersfondsen, bedrijfsinvesteringszones en het opstellen van plannen voor toekomstbestendige bedrijventerreinen. Dat heeft zeker geholpen.
Tegelijkertijd zien we dat er nog maar een beperkt aantal bedrijven in die programma’s de kar trekt en dat veel bedrijven het afwachten en het wel geloven. Echte voordelen (van bijvoorbeeld het delen van een energievoorziening met elkaar) en prikkels (bijvoorbeeld handhaving op wettelijke maatregelen, energie of op activiteiten in bestemmingsplannen) blijken nu nog onvoldoende krachtig om grote groepen in beweging te krijgen.
.jpeg)
Daarnaast is de uitvoerbaarheid van initiatieven een belangrijk knelpunt, deze blijken vaak nog te ambitieus en weinig realistisch. Het lijkt me belangrijk om goed naar de omvang van een project te kijken aan de slag te gaan daar waar ondernemers en eigenaren die kansen ook echt willen pakken. Dit kan bijvoorbeeld goed op het niveau van ‘buurten’ of kansenzones op bedrijventerreinen, waar dat gezamenlijk belang wordt gezien.
Daar moeten dan vervolgens gericht instrumenten op ingezet worden. Ja, dat vraagt om ondersteuning van bedrijven bij het maken van die gezamenlijke plannen.
Maar het vraagt ook om geld (subsidies en fondsen) om die plannen ook te kunnen realiseren. In de eerdere Kamerbrief ‘Ruimte voor Economie’ wordt gedacht in die richting met enkele pilots en in het Rli Advies wordt gesproken over een fonds dat bestaat uit “een bundeling van bestaande fondsen”.
Maar gelet op het belang van toekomstbestendige bedrijventerreinen zoals in het advies van Rli is uitgewerkt, is er meer nodig dan enkel pilots en gebundelde fondsen. Dit vraagt dit om structurele investeringen.
Hopelijk komt er in de volgende kabinetsperiode dan ook structurele ondersteuning voor verduurzaming van bedrijventerreinen met substantiële fondsen. Fondsen waarin investeringen in energiesystemen en herontwikkeling van gebieden vanuit de overheden gecofinancierd kunnen worden.
Ik noem hier cofinanciering, omdat investeren in toekomstbestendige bedrijven en bedrijventerreinen in eerste instantie de verantwoordelijkheid van bedrijven is en blijft. Maar dat gaat pas vliegen als aanvullende middelen beschikbaar komen om investeringen met een langere terugverdientijd ook daadwerkelijk op te kunnen pakken.
Zou dat niet een effectief instrument kunnen zijn om impact te maken?