Adaptief zijn, samenwerken en alert inspelen op actuele vragen en ontwikkelingen in de samenleving: dat maakt gewone infrastructuur tot responsive infrastructuur. Oftewel, infrastructuur die klaar is voor de volgende generatie gebruik(ers), die ervoor zorgt dat onze steden bereikbaar blijven, die de Nederlandse economie en haar internationale positie hoog houdt en die actief bijdraagt aan een gezonde leefomgeving. Margot Weijnen en Wijnand Veeneman, samen de wetenschappelijke directie van NGinfra (het kennisinstituut waarin Rijkswaterstaat, ProRail, Alliander, Schiphol Group, Vitens en Havenbedrijf Rotterdam samenwerken) leggen uit wat de belangrijkste speerpunten zijn om gewone infrastructuur toekomstbestendig te maken.

'Soms leggen we infrastructuren aan waarvan onduidelijk is of die over tien jaar nog nodig zijn'

1. Formuleer een robuuste strategie, zonder zekerheden die bij het verleden horen

Veeneman: ‘Het probleem van infrastructuur is dat je het in principe voor tientallen jaren neerlegt. Vroeger gingen we er klakkeloos van uit dat die infrastructuren ook voor die periode werden gebruikt. Maar de wereld is dynamischer geworden. Soms leggen we infrastructuren aan waarvan onduidelijk is of die over tien jaar nog nodig zijn. De aanleg van de hogesnelheidslijn startte toen low cost-vliegen opkwam, om maar een voorbeeld te noemen.’

Weijnen: ‘De maatschappelijke omgeving is heel volatiel, denk maar aan de financiële en economische crisis of aan de geopolitiek. Als infrabeheerder kun je je fysieke assets niet snel aanpassen, dus zoek je in het ontwerp en het beheer van je systemen naar mogelijkheden om veerkracht te realiseren. We zien een beweging in de ruimtelijke economie met krimpregio’s en groeiregio’s, zelfs op de kleine schaal van Nederland. Je moet je afvragen hoe die infra kan meebewegen met groei in de ene regio en krimp in de andere regio. Ontwikkelingen in de samenleving lokken op hun beurt weer nieuwe vraag uit die leidt tot investeringen in capaciteitsuitbreiding en nieuwe technologie, en misschien zelfs in nieuwe infrastructuren. Maar welke precies? We zoeken naar een antwoord op de vraag hoe infrastructuren in deze dynamische wereld cruciale maatschappelijke en economische functies kunnen ondersteunen, met behoud van publieke waarden als universele toegankelijkheid, betaalbaarheid en duurzaamheid. Het draait om het creëren van maatschappelijke waarde en dat vereist een dialoog met de samenleving.’

'Infra-providers zien dat het nodig is om dat samen te doen, omdat de onderlinge afhankelijkheden alleen maar toenemen'

2. Stel samen met partners de integrale opgave centraal: bereikbaar blijven

Veeneman: ‘Een andere verandering die responsiveness impliceert, is dat je meer actoren omarmt. Vroeger waren infrabeheerders vooral intern aan het optimaliseren. Nu is er meer samenwerking. Zo zoeken Rijkswaterstaat, Schiphol en ProRail samen naar oplossingen om de bereikbaarheid van de luchthaven te vergroten. Je kunt er bijvoorbeeld voor kiezen om meer treinen te laten rijden waardoor een extra landingsbaan niet nodig is; het moet gaan over het optimaliseren van het gehele systeem. Het gaat de komende jaren veel meer om integrale opgaves, bijvoorbeeld: hoe blijven we als land bereikbaar?’

Weijnen: ‘Infra-providers moeten ver vooruit plannen en zien dat het nodig is om dat samen te doen, omdat de onderlinge afhankelijkheden alleen maar toenemen. Maar in elke infrastructuurgebonden waardeketen heb je ook nog met andere spelers te maken, denk maar aan de energiebedrijven en de leveranciers van energiediensten in het energiesysteem. En hoe zit het met nieuwe partijen als grote aannemers, die zich vaak voor 30 jaar vastleggen op een project en in zekere zin ook infrabeheerders zijn geworden? De rolverdeling is niet statisch.’

'Voor de infrabeheerder is het wel problematisch dat investeringen in nieuwe productiecapaciteit worden gestuurd door kortetermijn-marktsignalen, terwijl nieuwe transportcapaciteit een veel langere aanlooptijd heeft'

3. Focus niet alleen op technische vraagstukken, maar heb oog voor de institutionele context

Weijnen: ‘Voor de infrabeheerder is het problematisch dat investeringen in nieuwe productiecapaciteit worden gestuurd door kortetermijn-marktsignalen, terwijl nieuwe transportcapaciteit een veel langere aanlooptijd heeft. Ook is het lastig dat de nationale elektriciteitsmarkten in Europa op allerlei ontwerpdetails van elkaar verschillen, waardoor de internationale verbindingslijnen niet altijd optimaal worden gebruikt. In het elektriciteitssysteem heb je ook nog eens interactie met het ETS, het Europese systeem voor handel in CO2-emissies. Waarom hebben we de afgelopen jaren dan nog kolencentrales gebouwd? Blijkbaar werken de instituties, die we met de beste bedoelingen hebben ontworpen, soms contraproductief. Om responsiviteit voor de toekomst te borgen, moet je ook naar de institutionele context kijken.’

'Het is eigenlijk verbazingwekkend dat we nog altijd niet goed weten hoe, wanneer en onder welke condities infrastructuur sturend dan wel volgend is op de maatschappelijke ontwikkelingen'

4. Leg in onderzoek de nadruk op bestaande infra, hoe die beter kunnen worden benut voor het realiseren van maatschappelijke doelen

Veeneman: ‘Die energietransitie is natuurlijk een van de belangrijkste trends en kan grote gevolgen hebben. Rotterdam slaat nog steeds veel kolen en olie over, maar hoe lang nog? Een andere trend die deels in het verlengde van de digitalisering ligt, is het verschuiven van de aandacht voor aanleg van nieuwe infra naar beter gebruik van bestaande infra, terwijl de kwaliteit van de dienstverlening hoog moet blijven. De ICT-ontwikkeling biedt daar grote beloften en ligt aan de basis van een ingrijpende verandering van hoe wij infrastructuren gebruiken, bijvoorbeeld door automatisch rijden. Daarvoor maken we op een heel andere manier gebruik van infra én van energie. Dat heeft enorme consequenties voor onze infrastructuur.’

Weijnen: ‘We zien ICT-, energie- en transportinfrastructuren steeds meer verbonden raken. Dat roept nieuwe vragen op voor de infrabeheerders en de toezichthouders, maar voor de consument is er veel goed nieuws in de vorm van gepersonaliseerde dienstverlening. Is de burger dan ook bereid daarvoor zijn privacy op te offeren? Hoe moeten de infra-providers omgaan met de komst van big en open data? Welke nieuwe dienstverleners ruiken hier hun kansen? En wat betekent dit uiteindelijk voor de fysieke infrastructuur zelf?'

'Infrastructuur heeft eigenlijk altijd een veel verderstrekkende invloed op de samenleving dan je enkel op basis van de primaire functionaliteit zou verwachten'

5. Zoek de dialoog met de samenleving op, want responsiveness impliceert dialoog

Weijnen: ‘Een ander belangrijk vraagstuk is hoe we het begrip “waarde van infrastructuur” meer handen en voeten kunnen geven. Infrastructuur heeft eigenlijk altijd een veel verderstrekkende invloed op de samenleving dan je enkel op basis van de primaire functionaliteit zou verwachten. Als je echt responsief wilt zijn, dan moet je in dialoog met de samenleving willen gaan. Die samenleving zit daar nu niet op te wachten, want infrastructuren zijn letterlijk en figuurlijk onzichtbaar. Het spul ligt grotendeels onder de grond. De burger merkt eigenlijk alleen iets van infrastructuur als er storingen of files zijn. Onze eerste uitdaging is om de maatschappelijke waarde die door infrastructuren wordt gecreëerd, op het netvlies van de burger te krijgen. De beschikbaarheid of niet-beschikbaarheid van infra raakt ook elke burger. Het bepaalt onze woon- en werkomgeving, de inrichting van onze steden, natuur en landschap. Infrastructuren beïnvloeden op allerlei manieren ons gedrag en ons gedrag bepaalt weer hoe infrastructuren zich ontwikkelen. Responsiveness gaat over die interactie en impliceert dialoog. Zo’n strategische dialoog moet worden gevoed met nieuwe inzichten in de maatschappelijke waarde van infrastructuren. Dat is voor ons een formidabele uitdaging.’

'Infrabeheerders komen elkaar letterlijk tegen op allerlei knooppunten en via samenwerking kunnen ze de onderlinge infra beter op elkaar afstemmen'

6. Verbind wetenschap met de praktijk en faciliteer kennisuitwisseling tussen infrabeheerders

Weijnen: ‘Het nut van samenwerking is evident. Infrabeheerders komen elkaar letterlijk tegen op allerlei knooppunten en via samenwerking kunnen ze de onderlinge infra beter op elkaar afstemmen, met een betere dienstverlening als resultaat. Zo ziet de onderhoudsplanning van Schiphol er heel anders uit dan de onderhoudsplanning van ProRail, omdat Schiphol in de zomer uit z’n voegen barst en ProRail juist buiten de vakanties om de meeste reizigers moet verwerken. Voor een goede maatschappelijke dienstverlening is operationele afstemming met collega’s onontbeerlijk. Ook kennisuitwisseling over de grens van de eigen sector levert ontzettend veel op. En natuurlijk gaan we ook letterlijk de grens over om te leren van de manier waarop de infra-profiders in andere landen hun asset management organiseren. Dan hebben we de grote strategische vraagstukken nog niet eens gehad, van de langetermijnplanning en de maatschappelijke waarde van infrastructuur. Daar gaan we het over hebben.’