Sleutelstad Leiden kent een grote bouwopgave, die volledig binnenstedelijk wordt ingevuld. Tegelijk wil Leiden een van de meest leefbare steden van Europa worden. De openbare ruimte heeft daarin een spilfunctie. Omdat de stad verder zal verdichten, moet de ruimte die overblijft voor ontmoeting, groen, water en biodiversiteit nóg slimmer worden aangewend. ‘Water en bodem sturend’ wordt daarbij een leidend principe. Stedelijk Interieur stelt wethouder North voorafgaand aan het SI Congres een aantal vragen.
Wat maakt water en bodem sturend wezenlijk anders voor ontwerp, inrichting en beheer van de openbare ruimte en hoe geeft Leiden daar invulling aan?
‘Heel kort samengevat: water en bodem sturend betekent dat alles wat je aan de bovenkant wilt doen, ook onder de grond klopt. Als jij boven de grond mooie woningen wilt bouwen met veel groen en bomen, dan moet er ook onder de grond ruimte zijn voor afwatering, brandstof en energie. De wortels moeten uit de voeten kunnen. Krijgen we het onder de grond ingepast, dan is het boven de grond vaak ook goed. De bodem is de basis. En we moeten de basis op orde hebben.’
"Als wij nu niet investeren in duurzame leefomgeving, dan is het kostenplaatje over 20 jaar alleen maar hoger."
Is dat echt een nieuw inzicht?
‘Ja, het is een relatief nieuw inzicht. Er is lange tijd gedacht dat alles kan in de ondergrond. Terwijl het in een krappe en drukke stad als Leiden niet alleen boven de grond passen en meten is, maar onder de grond ook. Dus als je verder gaat verdichten dan moet je nadrukkelijk ook onder de grond kijken. Onder de grond knelt het ruimtelijk misschien nog wel meer dan boven grond.’
‘In Leiden vervangen we in veel wijken het riool. Onder de grond komt een gescheiden rioolstelsel, een apart drainagesysteem om de grondwaterstand te reguleren en er wordt ruimte gereserveerd om in de toekomst een stadsverwarmingsnet aan te kunnen leggen.
En als de straten dan toch open moeten dan kiezen we voor een nieuwe klimaatadaptieve inrichting. Extra groen zorgt voor verkoeling, het draagt bij aan het vergroten van de biodiversiteit en voorkomt dat al het regenwater via het riool wegstroomt. Op deze manier maken we maken Leiden klaar voor de toekomst’
Hoe verhoudt die aandacht voor water en bodem zich tot andere opgaven, zoals het creëren van een fijne stedelijke leefomgeving voor alle Leidenaren?
‘Het mes snijdt aan twee kanten. De straten die op de schop gaan, komen groener terug. Een kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte met veel groen nodigt uit voor ontmoeting, zet aan tot meer bewegen en levert gezondheidswinst op. Water en bodem sturend verbetert uiteindelijk de hele leefomgeving.’ We laten bewoners van buurten die we onder handen nemen ook heel actief meedenken.
Het gaat uiteindelijk om hun leefomgeving. We richten de buitenruimte vaak op een speelse manier in zodat het ook leuk en uitdagend is voor kinderen om naar buiten te gaan. Een goede inrichting helpt daar dus bij.’
Leiden brengt integraal werken in de praktijk met onder meer één afdeling Duurzame Leefomgeving (DLO). Hoe breng je dat in z’n grote organisatie in de praktijk, over kostenplaatsen, culturen en de tijd heen?
‘Dat vraagt om aandacht. Het vergt ook tijd om in te groeien. Daarbij is het belangrijk dat de bestuurlijke lijn en de bestuurlijk ambitie helder is. Dat is de stad zoveel mogelijk voorbereiden op klimaatverandering en betaalbare woningen realiseren. Dat is alleen haalbaar in een stad als Leiden door samen te werken aan dit gemeenschappelijke doel.
Er is een ambtelijke werkgroep die alle openbare ruimteprojecten toetst op beheerbaarheid, esthetische waarde en gebruik in de praktijk. Zowel landschaps- en openbare ruimte ontwerpers als beheerders en mobiliteitscollega’s werken samen aan die integrale opgave. Uiteindelijk is het ook een kwestie van vaak genoeg zeggen dat het verduurzamen en leefbaar maken van de stad een prioriteit is.’
Wat als duurzaam resultaat niet snel genoeg zichtbaar is?
‘Voor het behouden van draagvlak in de stad is het belangrijk dat we op verschillende niveaus en tempo’s werken. Er zijn heel veel programma’s voor wijkverduurzaming, maar daar gaat veel tijd overheen. Dus daarom is het ook belangrijk dat we kleinere projecten vergroenen, verkeersveiligheid aanpakken, de directe leefomgeving van inwoners verbeteren.’
U bent ook wethouder financiën. Hoe zorgt u voor een kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte, terwijl tegelijk de kas nog enigszins spaart?
‘De eerste manier waarop wij kosten besparen is door deze investeringen te doen. Als wij nu niet investeren in duurzame leefomgeving, dan is het kostenplaatje over 20 jaar alleen maar hoger. Denk aan gezondheidsschade door hittestress en waterschade. Door de investeringen die wij nu doen voorkomen we schade in de toekomst. ‘Vervolgens brengen wij als organisatie vanuit allerlei disciplines geld bij elkaar, zoals voor het onderhoud van de riolering, openbare ruime, mobiliteit. Door werk met werk te maken besparen we al 20 procent op de kosten. Maar het blijven hoge investeringen.’
Welke rol ziet u voor andere stakeholders, zoals marktpartijen?
‘De helft van de openbare ruimte in Leiden is in particulier eigendom. Het gaat bijvoorbeeld om parkeerterreinen van bedrijfsgebouwen of tuinen van bewoners. Daarom voeren we ook met hen gesprekken om ook zelf investeringen te doen in duurzame en leefbare toekomst. We werken voor ontwikkelingen met een puntensysteem voor natuurinclusief bouwen en we gaan ook richtlijnen invoeren voor klimaatadaptief bouwen en inrichten.
We stimuleren, maar gaan ook steeds meer reguleren. We zien dat partijen daarin meegaan en hun verantwoordelijkheid nemen. Als stad kunnen we het niet alleen. We hebben de private sector nodig en vragen ook aan ander overheden – het Rijk de provincie – om duurzaamheid prioriteit te geven door water en bodem sturend vast te leggen in duidelijk kaders, en gemeenten sturingsinstrumenten te geven.
Ik hoor van veel ontwikkelaars dat ze klimaatadaptief willen werken, maar dit nog lastig vinden. Ze vragen duidelijkheid en eenduidigheid. Wij hebben een eigen puntensysteem in Leiden en gaan de richtlijnen klimaatadaptief bouwen vastleggen, maar dat zou eigenlijk landelijk geborgd moeten zijn.’