Bij groene verstedelijking groeien natuur, recreatie en water mee met de bouw van woningen, infrastructuur en bedrijventerreinen. Wat is dan de ruimtelijke en financiële impact van de buitenstedelijke groenopgave bij verstedelijking tot 2050?
Het onderzoek van Bureau BUITEN en Flux in opdracht van Staatsbosbeheer baseert zich op de eerder uitgevoerde 30-stedenstudie en groencriteria uit literatuuronderzoek. Het richt zich op de ontwikkeling van het buitenstedelijk groen tussen 2022 en 2050.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen vier groentypen:
-
de ontwikkeling van nieuw uitloopgebied;
-
het versterken van bestaande natuur- en recreatiegebieden;
-
natuur- en recreatie-inclusieve landbouw;
-
de ontwikkeling van groen-blauwe verbindingen.
Veelal zal het groen openbaar en toegankelijk zijn. Maar nieuw groen kan ook ten dienste staan van kwetsbare natuur in de directe omgeving van de stad en uitsluitend beleefbaar zijn, bijvoorbeeld vanaf de randen.
Ruimtelijke en een cijfermatige aanpak
Om inzicht te verkrijgen in de benodigde financiële en ruimtelijke opgave is de opgave vanuit twee complementerende routes benaderd, een ruimtelijke en een cijfermatige aanpak.
De ruimtelijke aanvliegroute baseert zich op kansenkaarten van de dertig verschillende steden uit de 30-stedenstudie. De kansenkaarten zeggen iets over waar het groen, ruimtelijk en qua ambities, kan komen.
De cijfermatige aanvliegroute gaat uit van criteria voor groen om de stad per woning, waar voor elk huishouden een bepaalde oppervlakte groen om de stad gewenst is.
Door de resultaten van beide aanvliegroutes met elkaar te vergelijken, ontstaat een completer beeld van de groenopgave. Tot 2050 tussen 23 en 37 miljard euro nodig voor groenopgaven.
Dit is vervolgens vertaald naar een bandbreedte voor de totale investerings- en beheerkosten voor alle Nederlandse steden. Die ligt voor de investeringen in groen op 23 tot 37 miljard euro tot 2050. De jaarlijkse beheerkosten voor groen in de stad nemen toe tot een bedrag tussen de 316 tot 529 miljoen euro per jaar in 2050.
Op basis van deze studie trekken de onderzoekers de conclusie dat de opgave voor groene verstedelijking in het geval van grote steden – steden boven de 150.000 inwoners – alleen is te realiseren met een regionale aanpak. Dan hebben huidige en toekomstige inwoners voldoende groen in hun nabijheid.
Een aanpak gericht op individuele steden of gemeenten is minder effectief en efficiënt in termen van beschikbaarheid van groen, ruimtegebruik en in inzet van schaarse middelen. Samenwerking op regionale schaal tussen steden en omliggende gemeenten is daarom essentieel.
Dit geldt dus met name voor de grote steden en in de Randstad. Uit een quickscan van de Zuid-Hollandse steden blijkt bijvoorbeeld dat een deel van de totale groenopgave wordt opgevangen door kleinere gemeenten. Voor het resterende deel van de kwantitatieve groenopgave is nog geen ruimte.
De behoefte aan groen in de Randstad is, op basis van de geplande woningbouwopgave, groter dan wat tot nu toe in beeld is.
Nader onderzoek naar de ambities voor buitenstedelijk groen in alle gemeenten in de metropoolregio’s Rotterdam-Den Haag, Amsterdam en Utrecht is nodig om gedetailleerder in kaart te brengen waar het benodigde groen is te realiseren. En hoe het bestaande groen beter te benutten is.
Meekoppelen groen bij andere opgaven
Uit het onderzoek komen een aantal aanbevelingen naar voren. Ten eerste om de recreatieve waarde van groen mee te nemen bij de realisatie van andere doelen.
Concreet betekent dit dat groenvoorzieningen voor recreatie onderdeel moeten zijn van andere plannen. Zoals de Europese Kaderrichtlijn Water, de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Nationale Bossenstrategie, regionale verstedelijkingsstrategieën, de uitwerking van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en het Programma Mooi Nederland.
Dit geldt ook andersom: houd rekening met de brede maatschappelijke waarde van groen bij de realisatie van recreatieve voorzieningen.
De ruimtelijke mogelijkheden van grote en kleine stedelijke gebieden verschillen. De mogelijke ingrepen verschillen daarom ook.
Bij de grotere steden en metropolitane gebieden is de ruimte beperkt en ligt een andere aanpak voor de hand. Hier is het slim om prioriteit te geven aan royale groen-blauwe verbindingen de stad uit, en aan het beter benutten van bestaand (recreatie-)groen, naast het realiseren van nieuw groen.
Buiten de metropolitane gebieden, waar het buitengebied dichter bij is, zijn ommetjes naar buiten en medegebruik van het agrarisch gebied van belang. Naast het op strategische plekken versterken van recreatie- en natuurgebieden.
Daarnaast spelen er trends op het gebied van recreatie, sport en vrije tijd die gevolgen hebben voor de planning van groenvoorzieningen. Zo is recreatie steeds meer routegebonden, waardoor een belangrijk deel van het groen in de vorm van blauwgroene recreatieve verbindingen zou moeten worden gerealiseerd.
Een deel van de behoefte aan groene recreatieruimte is op te vangen door het verbeteren van bestaande groengebieden. Hieraan zit echter wel een limiet. Mensen zoeken in het groen de rust op, de recreatieve opvangcapaciteit kan niet eindeloos worden opgerekt.
Daarnaast hebben veel recreatiegebieden belangrijke natuurwaarden, waarvoor een bepaalde rust nodig is. Verder spelen er trends op het gebied van recreatie, sport en vrije tijd die gevolgen hebben voor de planning van groenvoorzieningen.
Maak voldoende middelen vrij voor realisatie en beheer
Voor verbetering en uitbreiding van de recreatieve structuur voor gezonde verstedelijking zijn bestaande financieringsbronnen ontoereikend. Uit ander onderzoek blijkt dat een beperkt deel van de benodigde investering gevonden kan worden door koppeling aan andere opgaven en financieringsbronnen in het landelijk gebied en de steden.
Dat is onder meer relevant in relatie tot de klimaatopgaven (waterberging), het natuurinclusieve landbouwbeleid, het programma Natuur en stikstofgelden, en middelen vanuit volksgezondheid. Bij de financiering van de groenopgaven is een belangrijke rol weggelegd voor de overheid, met name vanwege het feit dat landschap en groen publieke of quasi-publieke goederen zijn.
Want hoewel het maatschappelijke belang van groen breed wordt onderschreven, is het een “product” waarvan het aanbod zonder overheidsingrijpen achterblijft bij de maatschappelijke behoefte. Zowel de rijksoverheid, als de provincies en de gemeenten hebben hierin een belang en daarmee een rol in de financiering en het realiseren van effectieve regionale samenwerking.