Sinds kort heb ik een energiebedrijf. Jawel, een heuse collega van de Essents en Nuons van deze wereld. Wel een heel kleintje, daar niet van, maar met een dak vol zonnecellen voelen wij ons thuis heel wat. Regelmatig checken we ons dashboard om tevreden vast te stellen dat we honderden kilo’s CO2 hebben bespaard – zo ongeveer het equivalent van een piepklein bos – en hiermee ook meerdere auto’s (virtueel) van de weg hebben gehaald. Het stemt tot grote tevredenheid en maakt het schuldgevoel bij het net iets te lang douchen toch wat kleiner. En het is helemaal een feest om de elektriciteitsmeter daadwerkelijk terug te zien lopen, bijna onwerkelijk.

Hartstikke leuk dus, voor ons. Maar de vraag is wel: wat schieten we er eigenlijk mee op? In het Energieakkoord van 2013 is de ambitie opgenomen Nederland in 2050 geheel klimaatneutraal te laten zijn in de energievoorziening. Of we dat gaan halen is nog in de sterren, maar de berichten tot nu toe zijn niet hoopvol. In de eerste tussenrapportage viel te lezen dat de uitvoering flink ‘op stoom’ (sic) kwam, maar ‘voor het meten van de effecten in termen van energiebesparing, verduurzaming van de energieproductie en werkgelegenheidsgroei is het nu (2014; PR) nog te vroeg’. Eind vorig jaar gaf Ed Nijpels – die toeziet op de realisatie van het Energieakkoord – aan dat de tussendoelstelling, het opwekken van 14 procent van de energie uit duurzame bronnen in 2020, niet gehaald gaat worden. Toen wist Ed overigens nog niet van de komst van onze centrale, maar dit terzijde.

'De precieze ruimtelijke impact van de energietransitie richting 2050 is maar ten dele bekend'

Wat mij als nieuwbakken energieleverancier ook opviel was het volledig gebrek aan een visie op de ruimtelijke impact van de gewenste energietransitie. Het begrip ruimte figureert in de documenten vooral als financieringsruimte, emissieruimte of interpretatieruimte. Toch zullen de ruimtelijke gevolgen enorm zijn. Een recent rapport van het ministerie van EZ stelt: ‘De precieze ruimtelijke impact van de energietransitie richting 2050 is maar ten dele bekend’. Volgens grove inschattingen en op basis van bestaande technieken kan het wat productiecapaciteit betreft gaan om 2.000 tot 8.000 windmolens op land, om 2.000 tot 20.000 windmolens op zee, om meer dan 100.000 zonneboilers en zonnepanelen, om meer dan 100.000 locaties voor warmtekoude-opslag, om een tiental tot honderd locaties voor aardwarmte en om meer dan duizend installaties die voor bio-energie nodig zijn. Daarnaast is er ruimte nodig voor transportinfrastructuur, zoals vele kilometers hoog- en middenspanningsverbindingen, warmtenetten en locaties voor opslag van energie[1].

'De Omgevingswet zal daarvoor ook handvatten moeten bieden, maar het is nog maar te bezien of die voldoen'

Er zit dus nogal wat ‘ruimte’ in de schattingen, maar het is duidelijk dat het feitelijke beslag op de fysieke ruimte enorm zal zijn. En zoals gebruikelijk zullen vele belangen strijden om die ruimte. Het rapport van EZ hierover: ‘Samenwerking en dialoog zijn daarbij hard nodig om de lastige dilemma’s die bestaan en zullen ontstaan te slechten.’ De Omgevingswet zal daarvoor ook handvatten moeten bieden, maar het is nog maar te bezien of die voldoen.

Het is duidelijk een thema dat schreeuwt om aandacht. De landelijke politiek kan dit niet aan de lokale arena overlaten, lijkt me, daar overheerst de NIMBY-mentaliteit. Het is ook een uitdaging aan de schrijvers van de verkiezingsprogramma’s, die nu al wel druk in de weer zullen zijn.

Als kleine energieleverancier konden wij ook al rekenen op kritiek van enkele omwonenden. Volgens hen werd de buurt er niet mooier op met onze panelen. Gelukkig was het niet hun ‘backyard’ en kijken wij om meer redenen uit naar een zonnige zomer.

[1] Energierapport. Transitie naar duurzaam. Jan.2016
Deze column verscheen eerder in ROmagazine