De financiële omstandigheden voor woningbouw zijn voor met name de korte termijn moeilijker geworden, schrijft De Jonge. Denk aan stijgende bouwkosten, lagere bestedingsruimte van woningkopers en hogere kapitaalkosten voor investeerders door de hogere rente. Locaties zijn bovendien schaars. 

Grondprijzen, die zich in theorie schikken naar de woningwaarde, bewegen vooralsnog niet mee. De minister verwacht dus vooral in 2024 een dip in de woningbouwproductie. Daarbij baseert hij zich op voorspellingen door het Economisch Instituut voor de Bouw, dat voor volgend jaar uitgaat van 5,5 procent minder nieuwbouw ten opzichte van dit jaar. 

De woonvraag groeit ondertussen wel door, onder meer door migratie. De weinig rooskleurige prognose maant volgens de minister tot ‘maximale inzet van alle partijen’. Het Rijk, de provincies, gemeenten, marktpartijen en woningcorporaties moeten samen aan de bak. Anders worden de afspraken uit de regionale woningbouwdeals voor de 900.000 woningen in 2030 niet waargemaakt. 

Kaders stellen en ondersteunen 

De Jonge neemt daarbij vooral een ondersteunden regierol op zich. ‘Waarbij ik verantwoordelijk ben voor enerzijds het geven van duidelijkheid op wat er nodig is en anderzijds het zo goed mogelijk ondersteunen van de partijen bij de realisatie hiervan’, schrijft hij in de brief. 

Eerder nam de minister al extra maatregelen om de dip op korte termijn zo veel mogelijk te beperken. Zo komt er een startbouwimpuls van 250 miljoen euro om uitval te voorkomen, en wordt 300 miljoen euro extra uitgetrokken voor de bouw van flexwoningen. Ook de Woningbouwimpuls (waar de Rekenkamer zich vorige week kritisch over uitliet) blijft doorlopen. 

Niet minder regulering 

De minister maakt verder duidelijk dat hij geenszins van plan is om de woningmarkt minder streng te gaan reguleren en minder betaalbaarheidseisen te stellen. De insteek ‘tweederde betaalbaar’, waarbij de nieuwbouw voor tweederde uit sociale huur, middenhuur en goedkope koop moet bestaan, blijft van kracht. Gemeenten die minder dan het landelijk gemiddelde hebben, moeten van de minister extra sociale huur bijbouwen. 

‘De afgelopen jaren zijn er in verhouding te veel dure woningen gebouwd, wat heeft bijgedragen aan het tekort aan betaalbare woningen. Grondeigenaren hebben hierdoor te hoge verwachtingswaarde van de grond ingerekend’, schrijft De Jonge. 

Het vasthouden aan de betaalbaarheidseisen zorgt volgens hem bovendien voor benodigde stabiliteit in beleid. ‘Door voor de langere termijn uit te gaan van tweederde betaalbaar, zorgen we voor voldoende woningen voor mensen met een laag of middeninkomen. Het zorgt ook voor duidelijkheid en zekerheid op het rendement voor marktpartijen, waardoor de stabiliteit van de woningbouwproductie verbeterd.’ 

De Jonge: ‘De suggestie van prof. dr. Peter Boelhouwer en Jos Feijtel om al dan niet tijdelijk de betaalbaarheidseisen los te laten of de regulering op betaalbare huren uit te stellen, deel ik daarom niet.’ Boelhouwer en Feijtel hadden de minister eerder aangeraden om soepeler om te gaan met deze norm, om uitval van woningbouwprojecten te voorkomen.