‘We zien dat er opnieuw geld gaat naar gemeenten waar de druk op de woningmarkt relatief laag is’, stelt de Rekenkamer in zijn verantwoordelijkheidsonderzoek over 2022. Het afgelopen jaar is vanuit de regeling bijna 108 miljoen euro uitgekeerd aan gemeenten.
Na eerdere kritiek van de rekenmeesters beloofde woonminister Hugo de Jonge strenger toezicht. De miljoenen zouden alleen terechtkomen bij projecten die het anders niet zouden halen. Dat is onvoldoende gedaan volgens de rekenmeesters, die stellen dat bij de vorige uitbetaling geld wederom ondoelmatig is besteed.
De Jonge wijst de kritiek van de hand. Hij benadrukt dat woningbouwprojecten die geen investering toegekend kregen niet van de grond zijn gekomen. De minister erkent dat hij niet exact weet hoeveel woningen niet gebouwd zouden zijn als de regeling niet had bestaan.
De Rekenkamer vindt al langer dat de Woningbouwimpuls niet met zekerheid meer en sneller woningen oplevert. Ook vragen de rekenmeesters zich af of het budget van 1 miljard euro voldoende is om de doelen te halen.
In een opinieartikel vorig jaar voor Stadszaken zegt emeritus-hoogleraar Woningmarkt Johan Conijn dat de kritiek van de Rekenkamer overhaast en slecht onderbouwd is. Volgens Conijn is het vanwege de complexiteit van Nederlandse woningmarkt bijna onmogelijk voor de overheid om de juiste interventies te plegen.
De woningbouwimpuls stamt uit 2019 en is bedoeld om de bouw vlot te trekken. In de twee jaar daarop keerde het Rijk 855 miljoen euro uit aan gemeenten om bouwprojecten binnen hun grenzen op te starten.