De fysieke stad, de economie en het menselijk kapitaal: het is een drie-eenheid die in evenwicht moet zijn. En in een tijd dat de nadruk steeds minder ligt op stedelijke expansie, wordt het zoeken naar een nieuw evenwicht belangrijker. Tijdens de behandeling van de Omgevingswet in de Eerste Kamer zei Annemarie Jorritsma dat het niveau van de ruimtelijke ordening-ambtenaar niet afdoende is voor het uitvoeren van de Omgevingswet. Schultz reageerde dat ‘dingen mogelijk maken een andere blik op de wereld vergt dan dingen tegenhouden’.
‘For the sake of our cities, it’s time to make town planning cool again’
De planoloog staat er niet goed op bij de VVD, zoveel is duidelijk. Maar dat is nog niets in vergelijking met het ronduit besmeurde imago dat planologen hebben in het Verenigd Koninkrijk. In een artikel in The Guardian uit 2014 wijt auteur Tom Campbell de problemen van de Engelse stad aan de tekortkomingen van de gemeentelijke planoloog. Zijn obsessie met dit onderwerp gaat zo ver dat hij er een hele roman aan wijdt: ‘The Planner’.
Planologen hebben de connectie met de mensheid verloren, hebben dat eigenlijk nooit gehad. Anders waren ze wel wat anders gaan studeren, suggereert Campbell. Hij haalt hoogleraar economische geografie Andy Pratt aan, die herinneringen ophaalt aan zijn studie planologie:
‘I soon realised that all the interesting conversations about cities, regeneration, architecture and urban development weren’t happening in the planning faculty. They were being had by people studying economics, urban studies and culture.’
Campbell meet de vermeende tekortkomingen van planologen breed uit, en zet ze tegenover ‘gewone’ mensen. Wat ook niet helpt, is dat ‘planners’ in Britse sitcoms steevast worden weggezet als volslagen nerds, zoals in de BBC-serie ‘The Wrong Mans’.
‘Planners have become simultaneously under-respected and over-professionalised. Their training and practice too often leaves them able to communicate effectively only with other planners and professionals, working in an abstract language that alienates them from people. People are occasionally allowed into the professional planner’s world, but in highly mediated terms dictated by the profession.’
Ik herken er iets in vanuit mijn eigen studietijd (ik ben planoloog). De maatschappelijk meer geëngageerde en activistische studenten zaten zeker niet op mijn faculteit, die trof ik tijdens een bijvak sociologie. Planologen zoals ik zaten het liefst gebogen over kaarten, onze gemeenschappelijke taal.
De huidige generatie planologen is volgens Campbell niet opgewassen tegen de uitdagingen waar Britse en ook Nederlandse steden de komende decennia voor staan: een decimering van de budgetten. Er is dus een grotere rol weggelegd voor private investeerders en vooral voor burgers.
Dat vereist meer kennis van de markt, communicatieve skills en last but nog least: onderhandelingsvaardigheden. Maar zeker ook om een visie op het creëren van een goede leefomgeving, want de stad is er voor de mensen en niet andersom. Dus ontwikkel je hem samen met mensen. Daar heb je sociologen, psychologen, energie-deskundigen, economen, architecten, onderwijsmensen, watermensen, burgers voor nodig met een passie voor de stad.
Maar dat is niet genoeg. Er is altijd iemand nodig om uit al deze losse bouwstenen een nieuwe stad te maken: de ruimte-regisseur. Dat mag een planoloog zijn, maar wel een planoloog die weet hoe je processen aanstuurt en verschillende stakeholders voor je wint. Een goed gesneden pak kan daarbij helpen.
‘For the sake of our cities, it’s time to make town planning cool again’, schrijft Campbell. Ik ben het hartgrondig met hem eens.