Door Floris van Neer, Arjan Harbers en Hans van Amsterdam, allen onderzoeker bij het Planbureau voor de Leefomgeving. Dit artikel verscheen eerder in ROm, hét vakblad voor de RO-professional. Klik hier voor meer info of een (gratis) abonnement.
Als je aan een stadspark denkt, denk je al gauw aan klassieke stadsparken zoals het Central Park in New York, het Brusselse Jubelpark of het Amsterdamse Sarphatipark. Binnenstedelijk, gras, bomen, planten, soms een vijver, kiosk en omzoomd door stedelijke bebouwing.
Die rand van het park is belangrijk, want park en rand hebben een symbiotische relatie. Vanuit de omliggende bebouwing is er immers zicht op het park, waardoor de sociale veiligheid in het park toeneemt en dankzij het park zijn de gebouwen aan het park relatief attractiever. Bovendien kunnen omwonenden het park gebruiken als tuin.
Symbiose stad en park
Niet alle parken in Nederland zijn als het Sarphatipark. Er zijn parken te vinden die grenzen aan weilanden, aan bedrijventerreinen, aan volkstuinen, zware infrastructuur of aan kassen, sportvelden en bouwmarkten. Dat zijn gemiste kansen om de potentie van de parken te benutten.
Bovendien: parken dienen niet alleen meer voor recreatie, maar ook voor verkoeling of als waterbuffer. Juist al deze doelen komen beter tot hun recht wanneer een park zich te midden van de bebouwing bevindt.
Dit is geen nieuwe gedachte: Jane Jacobs agendeerde dit meer dan zestig jaar geleden al in haar boek The Death and Life of Great American Cities: parken die niet goed zijn ingebed in het stedelijke weefsel zijn gedoemd te mislukken.
En omgekeerd: een stadswijk zonder aangrenzend of inliggend park is minder aantrekkelijk dan een stadswijk met een aangrenzend park. Niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook in Nederland zijn veel zwak ingebedde parken, signaleerde Arjan Harbers in 2015 .
Naar aanleiding van de masterscriptie van Floris van Neer, die hij schreef bij het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), heeft het PBL in het kader van het NWO-onderzoek Inclusive Waste Wise Cities, uitgerekend welk deel van de parken in Nederland grenst aan bebouwing die van een park kan profiteren en vice versa.
Totale parkrandlengte
We hebben twee analyses gedaan. Eén op basis van de totale parkrandlengte in Nederland en één op basis van individuele parken.
Als eerste hebben we met een ruimtelijke analyse (GIS) van het CBS Bestand Bodemgebruik uitgerekend dat gemiddeld 57 procent van de totale lengte van Nederlandse parkranden grenst aan woningen of voorzieningen; 43 procent van de parkranden is bedrijventerrein (7), glastuinbouw (1) of onbebouwd (35).
Onbebouwd zijn bijvoorbeeld snelwegen, provinciale wegen en vliegvelden die ongeveer 8 procent van de parkranden in Nederland vormen, landbouw (12), water (6), natuur (3) en sportterreinen (4).
Van de G40 gemeenten hebben Apeldoorn met 78 en Roosendaal met 76 procent de hoogste aandelen bebouwde parkrand en de Amsterdam het laagste aandeel (48 procent) bebouwde parkrand. Daar grenzen veel parken aan hoofdwegen en water. Van de vier grote steden heeft Den Haag het grootste aandeel bebouwde parkrand, namelijk 67 procent.
Van ruim 60 procent van de Nederlandse parken is meer dan de helft van de parkrand omzoomd door woningen of voorzieningen. Iets meer dan 15 procent van de parken heeft geen of een kleine stedelijke parkrand.
Individuele parken
Als we naar individuele parken kijken komen we voorbeelden tegen van parken die nergens aan stedelijke bebouwing grenzen, zoals het park tussen het Almeerse bedrijventerrein Buitenvaart en de Oostvaardersplassen. Of het Diemerpark in Amsterdam, dat gelegen is tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en het IJmeer.
Enkele andere parken die hoofdzakelijk grenzen aan landelijk gebied zijn het Borgerswald in Veendam, De Groene Ster met Park Vijversberg in Leeuwarden/Tietjerk en de Zoetermeerse parken Buytenpark en Westerpark. Ook het Rotterdamse Roel Langerakpark kent nauwelijks een stedelijke rand.
Het Eindhovense Anthony van Leeuwenhoeklaanpark heeft aan drie zijden een bebouwde rand (58 procent) en aan een zijde een spoortalud. Het Haagse Zuiderpark heeft slechts voor 45 procent een bebouwde parkrand en grenst voor het overige aan sportvoorzieningen en infrastructuur. Het landgoed Clingendael is voor 61 procent ingebed in bebouwing. Het restant grenst aan sportvelden.
Maar in Nederland zijn ook parken die in zijn geheel zijn ingebed met woningen en voorzieningen, bijvoorbeeld de parkstructuur van het Haagse Ypenburg, het Utrechtse Griftpark en het Fjordpark in Lelystad.
Verdichting aan parkranden
Al met al is ruim de helft van de Nederlandse parkranden bebouwd. We kunnen tegelijk stellen dat de potentie van bijna de helft van de parkranden niet wordt benut voor stedelijke bebouwing.
Is dat erg? Nee, want ten eerste is een park zonder goede parkrand beter dan geen park en ten tweede bestaat een perfecte stedenbouw niet. Zouden we die potentie volledig moeten benutten? Plannen om parkranden te bebouwen stuiten ook nog wel eens op weerstand omdat gesteld wordt dat parkrandbebouwing ten koste gaat van het park. Dat geldt alleen als in het park wordt gebouwd, maar als naast het park gebouwd wordt is dit niet het geval.
Als in Nederland een klein deel van de onderbenutte parkranden bebouwd zou worden, zouden alleen daar al tienduizenden woningen kunnen komen, die ook nog eens hoge (economische, maatschappelijke en individuele) waarde hebben.
Bij de plannen voor de parkrandbebouwing van Het Park in Rotterdam (bij de Euromast) gaat het bijvoorbeeld om circa 630 woningen. Vergelijkbaar is de ontwikkeling van circa 800 woningen in het Rotterdamse project Nieuw Kralingen op een industrieterrein dat aan het Kralingse Bos grenst.
Uiteraard is niet iedere onbebouwde parkrand geschikt om te bouwen; zoals we hebben gezien liggen parken vaak ook in hinderzones van een snelweg of bij zware industrie. Die ligging is cynisch genoeg vaak ook de bestaansreden van zo’n park.
Een onderzoek naar de onbenutte parken die potentie bieden voor verdere stedelijke ontwikkeling gaat helpen om de woningbouwopgave binnenstedelijk en met hoge landschappelijke kwaliteit op te pakken. Want wie wil nou niet aan een park wonen?
Dit artikel gaat puur en alleen over de ligging van parken. We laten het ontwerp, de beplanting, de inrichting en het onderhoud van de parken buiten beschouwing.
Voor de in totaal 6.363 parken en plantsoenen in Nederland is een ruimtelijke analyse gedaan naar het deel van de parkranden dat gebouwen aan de rand heeft die kunnen profiteren van een ligging aan een park zoals woongebouwen of gebouwde voorzieningen, zoals museums of ziekenhuizen. Terreinen voor dagrecreatie, zoals recreatieplassen en pretparken, tellen niet als park.
Hiervoor hebben we het Bestand Bodemgebruik (BBG) van het CBS gebruikt. In dit bestand is voor heel Nederland het bodemgebruik gedocumenteerd. Hierdoor weten we dus niet alleen waar parken en plantsoenen te vinden zijn, maar ook welk bodemgebruik er omheen ligt. Rondom alle parken en plantsoenen en aangrenzende terreinen die geclassificeerd zijn als recreatief water hebben we gekeken wat er op 35 meter afstand rondom ligt.
Met deze 35 meter offset wordt het bodemgebruik aan de overkant van een straat meegeteld in plaats van de straat. De profielen van snelwegen of N-wegen zijn doorgaans breder dan 35 meter waardoor deze wegen, indien ze naast een park liggen, als parkrand gelden. We beschouwen alleen de buitenste parkranden; interne parkranden, bijvoorbeeld wanneer een park een sportcomplex omsluit, tellen dus niet mee.
De beschreven analyses zijn geautomatiseerd en de classificaties en ruimtelijke afbakeningen van het bodemgebruik zijn afhankelijk van definities van het CBS. Deze analyses houden geen rekening met de oriëntatie van de bebouwing op het park; gebouwen kunnen ook met hun achterkant of zijkant naar het park staan, zoals het geval is het museum Boijmans van Beuningen en het Erasmus MC in
het Rotterdamse Museumpark. Dat heeft invloed op de mate van (ervaren) sociale veiligheid. Als je ter plekke bij een park gaat kijken en de context meeneemt, kan het zijn dat de verhouding van bebouwde en onbebouwde parkrand anders is.