Dit artikel verscheen eerder in vakblad Groen. Klik hier voor meer informatie.

‘Het is toch groen? Dan is het toch goed?’ Stadsecologen horen dat al te vaak van ambtenaren met goede bedoelingen, maar weinig verstand van biodiversiteit.

Een weldoordachte keuze in plantensoorten doet ertoe en is sturend voor een gezondere en sterkere biodiversiteit. Daarnaast zorgt een grote verscheidenheid in de juiste planten voor een natuurlijk evenwicht, met voldoende natuurlijke vijanden in de voedselketen als ideaal wapen voor plaagbestrijding.

In de praktijk wordt bij de inrichting van de openbare ruimte nog vaak gekozen voor ambassadeurssoorten. Dat zijn aantrekkelijk ogende planten die voor weinig overlast zorgen. Stedelingen zijn enthousiast, maar deze planten komen de biodiversiteit niet altijd ten goede.

Dat zegt Margareth Hop bij de kennisbijeenkomst ‘Welke plantenkeuze maken we om de biodiversiteit in de steden te versterken?’ van Stichting Steenbreek. Hop is adviseur functioneel stadsgroen bij Actifolia en veredelaar van boomkwekerijgewassen.

Ook het veelvuldig gebruik van zogeheten carnavalsmengsels, een zadenmengsel van kleurrijke en exotische plantensoorten met weinig meerwaarde voor de biodiversiteit, wordt door weinig ecologen gewaardeerd.

Streekeigen herkomst

Inheemse soorten vormen de ideale basis voor stadsgroen, zegt Hop. Ze haalt het onderzoek Plants for Bugs van de Engelse Royal Horticultural Society aan. Inheemse soorten lokken de meeste insectensoorten. Op verwante en exotische soorten werden respectievelijk tien en twintig procent minder diersoorten aangetroffen.

‘Zij doen dus iets minder voor de biodiversiteit, maar leveren zeker in de stedelijke omgeving wel een positieve bijdrage’, aldus de groenadviseur. ‘Uiteindelijk is elke plant beter dan een tegel.’

De inheemse selectie kan bij voorkeur dus worden aangevuld met verwante soorten, planten uit hetzelfde geslacht als een inheemse soort. Exoten zijn een uitkomst als de planten aan speciale eisen moeten voldoen.

Bijvoorbeeld een gat in de bloeikalender of moeilijke groeiomstandigheden. Zo leent de Amerikaanse sering zich goed voor versteende plekken, de appelbes doet het weer goed in en rondom wadi’s.

Gemeenten die de biodiversiteit willen versterken, kunnen volgens Hop het beste kiezen voor voedsel- of waardplanten, met plantdelen waar insecten en andere organismen van kunnen leven. Ook raadt ze aan om niet op zoek te gaan naar één ‘supersoort’, maar te kiezen voor een brede selectie.

De aanbeveling om vooral streekeigen soorten te gebruiken speelt vooral een rol op plekken waar naar een hoge biodiversiteit gestreefd wordt, zoals aan stadsranden en langs groene en blauwe verbindingsroutes door de stad.

In de binnenstad en in stadstuinen is het microklimaat heel anders dan in de natuur en is de invloed van de mens groot. Daar zijn vooral planten gewenst die én goed zijn voor biodiversiteit, én aantrekkelijk voor mensen.

Hoe langer een exotische soort in Nederland groeit, hoe meer deze deel gaat uitmaken van de natuur. Insecten en schimmels ontdekken hem dan als voedselbron. Een goed voorbeeld daarvan is de Amerikaanse vogelkers, ook wel de bospest genoemd.

‘Die werd in het verleden flink bestreden als invasieve exoot, maar nu blijkt uit onderzoek van Naturalis dat er meer insectensoorten op voorkomen dan op de inheemse vogelkers’, zegt Hop.

Ecologische compatibiliteit

Ook stadsecoloog Martin van den Hoorn adviseert gemeenten om in hun zoektocht naar de juiste plantensoorten zo dicht mogelijk bij thuis te blijven.

Nederland heeft volgens hem wel het ongeluk een beperkt assortiment te kennen van gebiedseigen bomen en planten. Maar ook net over de grens zijn er geschikte soorten. Van den Hoorn bij de bijeenkomst: ‘Als je een exotische keuze maakt, kijk dan altijd eerst naar een land als Duitsland of ergens anders in Europa met een soortgelijk klimaat.’

Van den Hoorn maakte voor de gemeente Den Haag een scorekaart voor ecologische compatibiliteit. Daarop worden soorten gerangschikt op hoe ingeburgerd ze zijn. ‘Het liefst plant je in Nederland een zomereik. Lukt dat niet, dan ga je voor een steen- of moseik. Als het echt niet anders gaat, kies je pas een boom als de Amerikaanse eik.’

De gemeente Den Haag heeft in de afgelopen zes jaar grote stappen gezet in het beheer van haar stadsnatuur, met meer coördinatie tussen collega’s op de afdeling Groen, zegt Van den Hoorn.

De gemeente hanteert nu verschillende stadsbiotopen met eisen om diersoorten kwalitatievere ruimte te bieden. Hard nodig, vindt de stadsecoloog. ‘Als een lantaarnpaal geen licht meer geeft, zegt men dat die stuk is. Maar als stadsnatuur niet functioneert, dan hoorde je daar tot voor kort helemaal niemand over.’

Altijd ruimte voor biodiversiteit

Het is aan gemeenten en ecologen om goed na te denken over de reden om stadsgroen te planten en de wijze waarop dit gebeurt, zegt Hop. ‘Als je gras-kruidenmengsels zaait in wijken waar de biodiversiteit niet zo hoog op de agenda staat, krijg je bermen waar ecologen hun vingers bij aflikken. Maar het heeft geen zin als bewoners het dan toch aanzien voor een parkeerplaats.’

Gemeenten hebben vaak veel eisen aan stadsgroen. Zo moet het verkrijgbaar en betaalbaar zijn en geschikt voor bepaalde grondsoorten. Het is niet altijd duidelijk of de eis “goed voor biodiversiteit” daar nog wel bij kan.

Maar volgens Hop is de keus aan planten zo groot, dat het in elk beplantingsplan mogelijk is om aan de biodiversiteit te denken. ‘Cultivars met goede eigenschappen zoals een lange bloeiduur en een goede gezondheid kunnen ook gebruikt worden. Maar rassen met gevulde bloemen zijn niet geschikt en te afwijkende kleuren van bloemen, bladeren en vruchten maken het dieren moeilijker om hun voedsel te vinden. ’

Redden wat te redden valt

‘Het is een afweging die een gemeente zelf hoort te maken: heb ik genoeg tijd en ruimte om tot in detail na te denken over de soorten planten die ik wil hebben?’, zegt Jasper Helmantel bij de bijeenkomst.

Voor de biodiversiteit is het volgens de directeur van kwekerij Cruydt-Hoeck al tien over twaalf. Er blijft er steeds minder tijd over om de natuur en biodiversiteit te herstellen, om over versterken nog maar te zwijgen.

‘Het is redden wat er te redden valt’, aldus Helmantel. ‘Als een groenvlak beschikbaar komt, zie je helaas wel vaak dat gemeenten nog steeds een standaardmengsel uit de opbergkast halen.’

Helmantel hoopt dat gemeenten zo snel mogelijk inzien dat er overal ruimte is voor wilde bloemen, tussen parkeerplaatsen en zelfs op begraafplaatsen, en dus ook voor meer diersoorten.

‘Kijk voorbij de ambassadeurssoorten. De stad kent veel ecologische zones waar een verscheidenheid aan planten goed kunnen groeien. Zie muren als rotswanden en wadi’s als moerassen. Dan krijg je vanzelf diersoorten die goed gebruikmaken van de stedelijke infrastructuur.’