Dit artikel is een voorpublicatie uit Groen, hét vakblad voor groenprofessionals. Klik hier voor meer informatie

In het onderzoek van WUR en Nivel is gekeken naar het verband tussen enerzijds het hebben van een tuin bij huis en de hoeveelheid groen in die tuin, en anderzijds de mate van vóórkomen van klachten en aandoeningen zoals die bekend zijn bij de huisarts. 

Onderzoeksleider was Sjerp de Vries, omgevingspsycholoog en senior wetenschappelijk onderzoeker bij de WUR. Het onderzoek gebeurde in opdracht van Stichting Steenbreek. 

Wat wilden jullie met het onderzoek eigenlijk naar boven halen?
‘Veel onderzoeken laten zien dat er een verband bestaat tussen hoeveel groen er in je woonomgeving is en je gezondheid. Maar in die onderzoeken is vaak niet apart gekeken naar de eigen tuin en het groen in je eigen tuin.’ 

‘Als de redenatie in zijn algemeenheid is: hoe meer je met groen in contact komt, hoe groter het effect, dan ligt het voor de hand dat je eigen tuingroen – als je een tuin hebt en er groen aanwezig is – een relatief belangrijk stukje groen is. Uit onderzoek in coronatijd is bijvoorbeeld gebleken dat het uitzicht op groen duidelijk gerelateerd is aan je welzijn.’  

Er zijn in het verleden toch vaker onderzoeken geweest naar de relatie groen en gezondheid?
‘Het huidige onderzoek is voor zover bekend het eerste waarbij op grote schaal is onderzocht in hoeverre tuingroen samenhangt met het vóórkomen van aandoeningen. Dit onderzoek is vrij uniek omdat we zowel aan de groene kant objectieve data hebben – aan de hand van onder meer luchtfoto’s – als gegevens over de gezondheid van zo’n 800.000 mensen aan de hand van de patiëntendossiers van huisartsen.’  

‘Daardoor waren we ook in staat om allerlei uitsplitsingen naar de verschillende aandoeningen te maken. De 21 aandoeningen die we hebben onderzocht, zijn mede bepaald door onze onderzoekspartner Nivel.’ 

Wat zijn opmerkelijke resultaten uit het onderzoek?
‘Er zijn twee resultaten die voor mij opvallend zijn. We hadden wel de verwachting dat er relaties zouden zijn met het tuingroen, maar ze zijn sterker dan ik op voorhand had verwacht. Opvallend is ook het ontbreken van positieve gunstige relaties voor het omgevingsgroen. We vinden niet de relaties die we in eerder onderzoek wel vonden met het groen in de omgeving.’  

‘In eerste instantie was dat verrassend. We hebben er verder naar gekeken, hoe kan dat nou, en daar konden we niet echt achter komen. Dat vond ik echt irritant. Het mag best verschillen, maar dan wil ik wel graag weten waarom.’ 

Openbaar groen heeft dus een minder positief effect op mensen dan een eigen tuin met groen?
‘Ja, volgens het huidige onderzoek lijkt het daar wel op. We weten niet helemaal zeker waarom dit onderzoek op dat punt tot andere uitkomsten leidt dan een eerder onderzoek. Die publicatie is van 2009 met data van 2001 en de huidige data zijn van 2018. Er kan dus wel wat veranderd zijn.’  

‘Een hypothese die we niet kunnen onderbouwen is dat de kwaliteit van het openbaar groen achteruit is gegaan. Dat zou een verklaring kunnen zijn waarom we nu minder relaties vinden tussen omgevingsgroen en gezondheid dan in dat onderzoek van enige tijd geleden.’ 

Darminfecties 

In de analyses is gekeken naar tuinbezit en de hoeveelheid tuingroen (in vierkante meters). Bij tuinbezit blijkt er voor 10 van de 21 clusters van aandoeningen een verband te zijn; 9 van de 10 keer is het vóórkomen van de aandoening onder tuinbezitters lager, bij één aandoening is het hoger.

Het verband is het sterkst bij een beroerte/hersenbloeding: de kans dat iemand bij de huisarts geregistreerd staat als lijdend aan een beroerte of hersenbloeding is zo’n 15 procent lager onder tuinbezitters. 

De analyse laat voor 20 van de 21 typen aandoeningen een relatie met de hoeveelheid tuingroen zien; de verbanden zijn doorgaans sterker voor vrouwen dan voor mannen. Alleen voor angststoornissen is er geen sprake van zo’n relatie. Het hebben van een tuin met flink wat groen (minstens 50 vierkante meter) gaat bij het overgrote deel van die aandoeningen, 17 van de 20, gepaard met het minder voorkomen ervan.

De relatie is het sterkst voor darminfecties: het vóórkomen ervan bij personen met een tuin is voor deze aandoening minstens 20 procent lager dan voor personen zonder tuin bij huis. Op de tweede plaats komt beroerte/hersenbloeding (15 procent).  

Van de overige drie typen aandoeningen is er alleen voor elleboog-, pols- en handklachten sprake van een ongunstig verband: (alleen) bij mensen met een tuin met weinig groen (minder dan 50 vierkante meter) komt dit type aandoening vaker voor dan bij mensen zonder tuin. Bij de andere twee typen aandoeningen is het patroon minder eenduidig. 

Is er een verklaring te geven waardoor tuingroen gunstig is en waarom dat per aandoening kan verschillen?
‘Dit onderzoek geeft weinig zicht op wat het onderliggende mechanisme is. Dat komt door de data waarmee we gewerkt hebben: enerzijds luchtfoto’s en aan de andere kant de elektronische patiëntendossiers van huisartsen.’  

‘We zien dat er verbanden zijn en we kunnen een aantal alternatieve verklaringen redelijk uitsluiten. Bijvoorbeeld dat het te maken heeft met je inkomen of het welstandsniveau van de buurt. Voor dergelijke factoren hebben we uitvoerig gecorrigeerd. Maar hoe die gunstige relaties dan wel precies tot stand komen, dat is een vraag die je met dit soort onderzoek niet echt kunt beantwoorden. Er is een ander type vervolgonderzoek nodig om daar meer zicht op te krijgen.’ 

Jullie geven op basis van het onderzoek aan dat als de woningbouwopgave gerealiseerd wordt via verdichting, dit weleens nadelige gevolgen voor de volksgezondheid kan hebben.  
‘Door de woningbouwopgave komen er waarschijnlijk steeds meer mensen die in een appartement wonen en dus zelf geen tuin bij huis hebben.’  

‘Stel dat het tuingroen zelf echt de drijvende kracht is achter de gevonden relaties met het vóórkomen van aandoeningen. En dat het ontbreken ervan inderdaad niet gecompenseerd kan worden door openbaar groen in je omgeving. Dan is de conclusie dat die woningbouwopgave, zeker gezien de vrij sterke gunstige verbanden tussen tuingroen en gezondheid, nadelig kan uitpakken voor de volksgezondheid.’

‘Meer onderzoek is gezien de woningbouwopgave en de relatie tussen groen en gezondheid zeker relevant’ 

Wat moeten we met die resultaten uit jullie onderzoek? Wat hebben we eraan?
‘Wij hebben in één keer de relatie met 21 type aandoeningen onderzocht. Andere onderzoeken doen dat vaak per aandoening. De resultaten van dit onderzoek zijn dus niet alleen van belang voor darminfecties, maar ook voor hart- en vaatziekten, voor beroerte, hersenbloeding.’  

‘Als je de ziektelast terug kunt brengen dan is dat in deze tijd van torenhoge zorgkosten een belangrijk iets. We vinden zelfs een relatie voor kanker. Onder mensen die een tuin hebben, komt minder vaak kanker voor. We vonden wel een wat ander patroon dan bij de andere aandoeningen: een tuin hebben was gunstig, maar weinig tuingroen was gunstiger dan veel tuingroen.’  

‘We hebben onderzocht hoe het komt dat het patroon afwijkt van dat bij andere aandoeningen. Het bleek dat je dat vooral ziet bij huidkanker en niet de andere typen kanker. Het zou dus bijvoorbeeld kunnen komen doordat mensen met een grote tuin daar meer tijd in doorbrengen dan mensen die een kleine tuin hebben, en daardoor langer blootgesteld zijn aan zonnestraling.’ 

En waar u het eerder over had, die woningbouwopgave? 
‘Er moeten nu beslissingen worden genomen over de woningbouwopgave en in welke mate dat moet gebeuren: via verdichting, uitleglocaties of zelfs nieuwe steden. Dat zijn beslissingen die consequenties hebben die heel lang blijven bestaan. We leggen ons nu vast voor een fiks aantal jaren. En als het eenmaal rood is – bebouwd– dan wordt het niet snel meer groen.’  

‘Ik denk dat met de resultaten uit dit onderzoek het goed is om je bij de woningbouwopgave nog eens op je hoofd te krabben over verdichting als oplossingsrichting. Verdichting heeft bepaalde voordelen. Je kunt bijvoorbeeld makkelijker voorzieningen in stand houden omdat er meer mensen zijn die daar gebruik van maken. En je offert geen agrarisch gebied of buitenstedelijk groen op.’  

‘Maar het kan ook nadelen hebben qua gezondheid waarmee naar mijn mening, tot nu toe in ieder geval, nog onvoldoende rekening wordt gehouden. Meer onderzoek is, gezien de sterke verbanden die er zijn tussen groen en gezondheid, maatschappelijk gezien zeker relevant.’ 

Over de opzet van het onderzoek
Om de hoeveelheid groen in de tuin en in de woonomgeving in beeld te brengen, is door Wageningen Environment Research (WENR) een groenbestand ontwikkeld, gebaseerd op digitale luchtfoto’s uit 2018 met een resolutie van 25x25 centimeter. De groenkaart is gecheckt met onafhankelijke databronnen, zoals gemeenten die gegevens over het aanwezige groen beschikbaar stelden. Om vast te kunnen stellen of er een tuin bij een woning is en hoe groot die is, is gebruikgemaakt van databestanden van het Kadaster. 

De gezondheidsgegevens in het onderzoek zijn afkomstig van elektronische patiëntendossiers van huisartsenpraktijken, bijeengebracht in de Nivel Zorgregistraties Eerste Lijn; dit betreft gegevens over alle patiënten die in deze praktijken staan ingeschreven, dus ook van mensen die in de betreffende periode niet naar de huisarts gingen.

In het onderzoek is gekeken naar welke aandoeningen de patiënt volgens de huisarts in 2018 had. Deze zijn verdeeld in 21 veel voorkomende typen van aandoeningen (clusters). Verder zijn er sociaaldemografische en -economische gegevens aan het bestand toegevoegd, zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en huishoudinkomen.

In de analyses is rekening gehouden met de invloed van deze kenmerken. Verder zijn alleen mensen die in heel 2017 en 2018 op hetzelfde adres woonden in het analysebestand opgenomen. In totaal bevat het bestand gegeven over rond de 800.000 personen.