‘Gedeelde private buitenruimten worden steeds meer de norm bij nieuwe Nederlandse gebiedsontwikkelingen. Denk aan gebieden als Merwede in Utrecht of Overhoeks in Amsterdam. Maar dat komt niet altijd voort uit kwaliteit. Steeds vaker lijkt doorgedreven winstmaximalisatie de hoofdreden, onder het mom van kwaliteitsvolle verdichting.’
‘Collectief ruimtegebruik kan een waardevolle compensatie zijn voor beperkt beschikbare ruimte in de private woonsfeer. Maar het wordt tegenwoordig wel erg gemakkelijk in de markt gezet als het wonen van de toekomst, met mooie renders met veel groen. Vaak betreft het in feite gewoon een opgepompt stuk grond met een maximaal woningaanbod.’
Dat constateert Glenn Lyppens. Hij is architect-onderzoeker bij het Antwerpse POLO Labs en haalde recent zijn proefschrift aan de Universiteit Antwerpen. ‘Ik zie dat ontwikkelaars, die dit soort collectievere ruimten in de markt zetten, weinig nadenken over effecten op bewoners. Ook ontwerpers en beleidsmakers hebben te hoge verwachtingen. Alsof een heel heterogene groep bewoners met uiteenlopende achtergronden opeens gezellig samen het beheer van de ruimten kan organiseren. Als de ruimtelijke grens tussen collectief en privaat te vaag wordt, ontstaat ontploffingsgevaar.’
‘Robuuste collectieve ruimte is niet waardevrij. Precedentenonderzoek naar good en bad practices wordt amper gedaan', zegt Lyppens. ‘Als het gebeurt, is het louter vanuit de architectonische invalshoek. Er is heel weinig aandacht voor sociaalpsychologische effecten of hoe gebruikers deze woonomgevingen ervaren en territorialiseren.’
Mensen die dit verschrikkelijk vinden, gaan toch niet in deze wijken wonen?
‘Natuurlijk stellen mensen verschillende eisen aan hun leefomgeving. Maar de markt is nu zo krap en de diversiteit van het aanbod is zo laag, dat mensen niet altijd de keuze hebben. Steeds vaker is het genoegen nemen met een krap appartementje zonder kwalitatieve buitenruimte, maar met een schrale gedeelde ruimte. Als het dan de standaard wordt, hou ik mijn hart vast.’
‘Bovendien veranderen bewonerssamenstellingen over de jaren, waarbij een nieuwe generatie niet per definitie de zelfgemaakte woondroom van de vorige waardeert. Daarom moeten we juist beter kijken naar oudere projecten met gedeelde ruimten.’
'De markt is nu zo krap en de diversiteit van het aanbod is zo laag, dat mensen niet altijd de keuze hebben'
‘Hoe hebben verschillende opeenvolgende generaties bewoners zich die collectieve tussenruimten eigen gemaakt? Waren er conflicten, wat waren de gevolgen van sociaaleconomische, woonculturele en politieke veranderingen? Enzovoorts.’
‘In mijn proefschrift heb ik geprobeerd om de impact van die veranderingen op de oorspronkelijke stedenbouwkundige structuur van de tussenruimte in beeld te brengen. Bepaalde ruimtelijke configuraties zijn geschikter dan andere voor uiteenlopende samenlevings- en beheervormen.’
De openbare ruimte is de plek waar vreemden elkaar ontmoeten en leren kennen, is de theorie uit de stadsgeografie. Is het dan naïef om te veronderstellen dat in de collectieve buitenruimten iets vergelijkbaars gebeurt?
‘Nee, zeker niet. Er zijn genoeg interessante projecten die tonen dat gedeelde ruimten het gevoel van sociale verbinding kunnen versterken. Ik geloof zeker dat collectieve ruimte het middel is om stedelijk wonen op de lange termijn aantrekkelijk te houden.’
‘Maar dan moeten ze goed ontworpen worden. Zodat het collectieve intense en desnoods exclusieve vormen kan aannemen, maar evengoed kan worden afgestoten naar het publieke. Met andere woorden: het stedenbouwkundige model moet altijd een ontsnappingsroute bieden. De poort moet even snel geplaatst als afgebroken kunnen worden. Ontwerpers, maar ook ontwikkelaars en beleidsmakers, hebben hierin een belangrijke rol.’
Wat maakt een ontwerp robuust?
‘Het Justus van Effencomplex in Rotterdam is een prachtig voorbeeld van robuuste collectieve woningbouw. Het is een groot arbeiderswoonblok uit de jaren 20 van de vorige eeuw, met aanvankelijk een publiek toegankelijke tussenruimte die door een woningcorporatie werd beheerd.’
‘De woningen zijn gestapelde maisonnettes, die op de tweede verdieping verbonden zijn met een luchtstraat. Als je daar rondwandelt, zie je dat de bewoners zich de tussenruimte eigen maken. Ze zetten er plantenpotten, bankjes en speeltoestellen neer. Iedereen lijkt elkaar te kennen, een soort dorpje in de stad.’
‘Deze tussenruimten zijn zelden meer dan een in photoshop vergroend lapmiddel om het kabouterwonen verkocht te krijgen'
'Ondanks de hoge densiteit heeft elke woning een grondgebondenheid. De luchtstraat draagt daar zeker aan bij. Die is breed genoeg voor bijvoorbeeld fietsende kinderen. En hij ligt relatief laag, op ongeveer zes meter, dus er is een visuele connectie met de begane grond. De ramen zijn op de luchtstraat en de tussenruimte gericht. Het draagt allemaal bij aan een soort straatgevoel.’
‘Het is een groot contrast met veel nieuwere ontwikkelingen. Nu zie je vaak grote ringvormige bouwblokken met gemakkelijk faseerbare deelgebouwen en daartussen centrale open ruimten. Die zijn wel gedeeld maar weinig toe-eigenbaar door de aanliggende wooneenheden. Deze tussenruimten zijn zelden meer dan een in photoshop vergroend lapmiddel om het kabouterwonen verkocht te krijgen.’
Justus van Effencomplex. Foto: Tasseroni, Wikimedia CC
En een complex waar het echt fout ging?
‘In Brussel werd eind jaren 1960 het eerste co-housing project in België ontwikkeld. Met een tiental gezinnen die samenwonen en de achterin gelegen gemeenschapstuin beheren. Het is dus wel een andere schaal dan iets als Merwede.’
‘Bij de eerste generatie bewoners werkte het goed, maar daarna veranderde er een hoop. Kinderen gingen het huis uit, er verhuisden mensen. De prikkels om samen aan de tuin te werken namen af, de tuin raakte in onbruik.’
‘Maar het kan erger. In de New Yorkse tuinwijk Sunnyside werden de gemeenschapstuinen na demografische veranderingen haast volledig verkaveld in private tuintjes. Het is zeer tragisch als de collectieve tussenruimte onomkeerbaar verdwijnt.’
‘Hoewel de collectiviteit natuurlijk weer kan aanzwengelen, blijken ontwikkelingen met afgesloten tuinen kwetsbaar. Als de collectieve tussenruimte niet functioneel noodzakelijk is om de woningen te ontsluiten, vermindert de robuustheid als sociale ruimte.’
‘In het afgesloten Justus van Effencomplex is dat anders: daar zijn alle adressen gekoppeld aan de tussenruimte die uiteenlopende beheervormen aankan. Vandaag de dag is dat bijvoorbeeld een gated community, waarbij een VME de gemeenschappelijke delen beheert. Als zich daarin ooit moeilijkheden voordoen, kan de overheid een grotere rol gaan spelen in het beheer. Dan wordt vermeden dat grote stukken ruimte verkommeren.’
We hebben het nu over collectieve buitenruimten gehad. Tegelijkertijd zijn collectieve binnenruimten ook in opkomst. Denk aan gedeelde woonkamers of keukens. Hoe verhoudt je boodschap zich tot die ontwikkeling?
‘Daar is het eigenlijk nog urgenter. De buitenruimte is tot daaraan toe, maar de binnenruimte komt wel heel dicht bij de private woonsfeer. Lang niet alle woningzoekenden hebben een boodschap aan gedeelde keukens.’
‘Een groeiende groep minder kapitaalkrachtige mensen is steeds meer aangewezen op dit soort gedeelde woonvormen, zowel in Nederland als België en eigenlijk heel West-Europa. Als de ontwikkelaar de groep dan niet kent, of de groep niet voorbereid is op het sociale aspect, kan het fout gaan.’
‘Er ontstaan conflicten als collectief en privaat zich op onbedachtzame wijze mengen. We staan echt te weinig stil bij de effecten van compactheid en intensief ruimte delen in de woonomgeving. Ik wil daarvoor waarschuwen. Maar voorlopig blijft het preken in de woestijn.’