Als ‘hamerstuk’ werd de verhuurderheffing vanochtend door de Tweede Kamer afgeschaft. Dat betekent dat er geen stemming werd verlangd. Zo kwam er zonder al te veel bombarie een einde aan één van de meest besproken beleidsmaatregelen voor de woningmarkt. 

Sinds 2013 droegen alle verhuurders die meer dan 50 sociale huurwoningen bezitten verhuurderheffing af over de waarde van hun woningbezit. Dat kostte de corporatiesector in totaal bijna 12 miljard euro. De heffing was dan ook zeer controversieel, des te meer omdat het aanbieden van sociale huur als een ‘dienst van algemeen belang’ wordt gezien en de corporaties geen winstoogmerk hebben. 

Nu de heffing definitief verdwijnt, wordt van de corporaties verwacht dat zij harder aan de slag gaan met het bouwen van nieuwe sociale huur en middenhuur, en dat zij meer bestaande woningen gaan verbeteren en verduurzamen. Daarvoor maakte woonminister Hugo de Jonge in juli afspraken met corporatiekoepel Aedes, de Woonbond en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.  

De corporaties moeten tot 2030 minimaal 250.000 nieuwe gereguleerde en 50.000 middenhuurwoningen opleveren. Daarnaast moeten 450.000 bestaande woningen van het gas en worden 675.000 woningen geïsoleerd. Totale kosten: 108 miljard euro, volgens Aedes

Het idee is dat het afschaffen van de verhuurderheffing hier de benodigde financiële ruimte voor biedt. Dat komt doordat elke euro die niet aan belasting wordt betaald, voor een veelvoud aan investeringsruimte zorgt. Toch zijn de corporaties terughoudend of hun financiën daadwerkelijk toereikend zijn. De hoge rente speelt hen namelijk parten, en ze betalen de komende jaren nog wel miljarden aan vennootschapsbelasting