Ruim 57 procent van de woningen in het bestand van het Kadaster heeft een geregistreerd energielabel. Sinds 2015 is een label verplicht bij de verkoop van een woning. Daarom heeft een groot deel van de woningvoorraad nog geen label.  

Vooral eigenaar-bewoners en kleine investeerders bezitten woningen met een slecht energielabel, berekende het Kadaster. Deze groep heeft ruim de helft van de woningen in bezit, maar telt maar 40 procent van de woningen met een A of B-label. Kleine investeerders bezitten bijna 17 procent van de woningen en daarvan heeft 6 procent van de woningen energielabel A. 

Woningcorporaties doen het veel beter. Die hebben 43 procent van de woningen in bezit en daarvan heeft 67 procent een goed label. Dat betekent wel dat er nog een uitdaging voor de corporaties ligt. Vanaf 2030 mogen geen woningen meer verhuurd worden met energielabel E, F of G . Bij de woningcorporaties zijn er nog 23 procent woningen met een F-label en 16 procent met G. 

Grote lokale verschillen 

In Den Haag heeft 38 procent van de woningen een slecht label. Ter vergelijking: het landelijk gemiddelde is 27 procent. Op dat aantal zit ook Utrecht. Rotterdam en Amsterdam zitten daar met 30 procent iets boven. Veel G40-gemeenten die onder het landelijk gemiddelde zitten, hebben een historische binnenstad. Denk daarbij aan Delft, Haarlem, Leiden, Maastricht en Schiedam. 

Het Kadaster dook in de cijfers uit het WOon2021-onderzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daaruit kwam naar voren dat aan dat eigenaar-bewoners met een hoog inkomen en met een woning met een relatief hoge koopsom vaker bereid zijn om energiebesparende maatregelen uit te voeren. Vaak is dat in combinatie met gepland onderhoud.  

Alleen woningeigenaren die investeerden in energielabel A hebben een ander motief. Voor hen gaat het om het rendement. Bij slechtere labels geldt ook dat de de woning aangenamer wordt met een beter energielabel.