Onmiddellijk na het voorstel van De Jonge vielen er allerlei hobbels van praktische en juridische aard te lezen. Hoe gaan gemeenten hierop sturen? Welke woningen worden precies gereguleerd en welke niet? Wat zijn cruciale beroepen? Als elke gemeente buitenstaanders gaat weren, kunnen mensen straks dan nog wel naar een andere gemeente verhuizen?
En waarom moet Breezand een woningzoekende uit het twintig kilometer verder gelegen Wieringerwerf voorrang geven boven iemand uit het naastgelegen Julianadorp, alleen maar omdat rare gemeentegrenzen toevallig zo lopen?
Vragen te over, en vaak terecht, maar hier ga ik liever in op de opkomende regionale oriëntatie waar dit voorstel van De Jonge uit voortkomt.
Regionalisering versus globalisering
Het gonsde al een tijdje: burgers en gemeenten bij wie het niet goed voelde dat eigen inwoners worden weggedrukt door mensen van buiten. We lazen het veel in zienswijzen op de Amsterdamse omgevingsvisie, en ook in kleinere gemeenten – waaronder mijn eigen woongemeente Alkmaar - viel steeds vaker te horen dat eigen volk voorrang verdient.
In deze woondiscussie zijn morele verontwaardigingen nooit ver weg. Arme Nederlanders en asielzoekers worden soms lelijk tegen elkaar uitgespeeld in een vermeende zero sum-game, terwijl er vrijwel niets wordt gedaan aan het feit dat miljoenen Nederlanders juist zeer ruim wonen. Ik schreef daar eerder over.
In dat stuk noem ik oplossingsrichtingen die op den duur meer zoden aan de dijk zetten dan het regionaliseren van de woningmarkt. Maar misschien moeten oorzaak en nut hiervan psychologischer worden opgevat, als een poging om de gecompliceerde – en voor sommigen bedreigende – wereld overzichtelijk in onze hoofden te houden. Als het erop aankomt, voelen mensen meer loyaliteit met belangen dichtbij dan belangen ver weg.
Bij studenten zie je dit ook: Amsterdam telt nu zoveel internationale studenten, dat ze nauwelijks allemaal een dak kunnen vinden en dat ze Nederlandse studenten uit de collegebanken drukken. De Universiteit van Amsterdam pleit nu voor het eerst voor een stop. Lokale belangen winnen terrein op verre belangen, en dat is in veel meer ruimtelijke domeinen zichtbaar.
Mobiliteit
Bij mobiliteit bijvoorbeeld. Steeds meer grote infraprojecten lijken vast te lopen of op de lange baan te worden geschoven. Vooral die met een bovenregionale agenda lijken het te moeten ontgelden. De ontwikkeling van hogesnelheidsspoorlijnen bijvoorbeeld zakt – op het nog lustig voortbouwende Spanje na - duidelijk in. In Frankrijk meldde president Macron in 2017, bij de opening van de hogesnelheidslijn naar Bordeaux, dat het welletjes is geweest. In plaats daarvan is Parijs nu gidsstad voor nabijheidsplanologie, met het concept van de ‘15-minutenstad’. Ook komt er veel extra metro in de banlieue.
Snelwegbouw lijkt eveneens steeds schaarser te worden. Het lijkt erop dat we onbewust de ‘Breverwet’ – de wet van Behoud van REistijd bij VERplaatsingen – tot ons laten doordringen: snellere vervoersvormen of bredere verbindingen leiden niet tot besparing van reistijd, maar tot het afleggen van steeds grotere afstanden, zodat onze dagelijkse reistijd al decennia hetzelfde blijft. De omgeving waarbinnen de gemiddelde mens zich beweegt, wordt daarmee al ruim honderd jaar steeds verder uit elkaar getrokken. De vermeende noodzaak van deze financieel en klimatologisch peperdure ontwikkeling kan met een regionalere oriëntatie tot inkeer worden gebracht.
Ook de luchtvaart is in recordtempo in deze aardverschuiving verzeild geraakt, en dat komt niet alleen door corona. De opening van Lelystad Airport raakt uit beeld, er komt een vliegtax en Schiphol moet krimpen. Het is verbijsterend: tot 2019 viel over krimp vrijwel niet te praten. Schiphol móest zichzelf blijven opblazen tot internationale mainport, haastig op de vlucht voor regionale doemscenario’s. Nu lijken de retourtjes Verweggistan tegen afbraakprijzen z’n langste tijd te hebben gehad.
En is dat erg? Enkele decennia geleden waren verre reizen nog schaars en mede daardoor spannend, maar als je buurvrouw nu ook al op dat palmenstrand ligt en het thuisfront via de app real time kan meegenieten van je exotische sferen met dezelfde Starbucks Coffee op de achtergrond, dan is het avontuur en daarmee de meerwaarde toch echt wel een stukje minder geworden. Ver weg lijkt nu zo dichtbij, dat je net zo goed dichtbij kunt blijven.
Samen stadmaken
De Amsterdamse Omgevingsvisie vat een regionalere oriëntatie samen onder de noemer ‘samen stadmaken’. Deze strategische keuze is een reactie op de ongebreidelde globalisering van Amsterdam in de laatste pakweg vijftien jaar. Steeds meer expats en toeristen, steeds meer Engels, steeds meer internationale beleggers en ontwikkelaars met ruimtelijke plannen in internationale architectuur. En soms met een dusdanige positie, dat de macht over belangrijke lokale kwesties op een hoofdkantoor in Parijs ligt, in plaats van op het gemeentehuis. Zelfs in onze ruimdenkende hoofdstad veroorzaakte deze snelle ontwikkeling steeds meer ongemak in de hoofden van haar inwoners.
Samen stadmaken wil Amsterdammers weer meer thuisgevoel geven, met meer ruimte voor lokale bedrijven, wooncoöperaties, zeggenschap en eigen initiatief. En het gaat hard: er is een hotelstop ingevoerd, een zelfwoonplicht, er wordt gesproken over buurtrechten en gedeeltelijke woonvoorrang voor buurtbewoners. Airbnb wordt aan banden gelegd, toeristenwinkels moeten langzaam plaatsmaken voor detailhandel met een lokalere functie, en meer anti-toeristenmaatregelen zijn al aangekondigd.
Ook hier zijn er vele terechte vragen over haalbaarheid, maar het gaat erom dat onze visie, onze maatschappelijke wil, een andere richting aan het inslaan is. De tijd dat steden als Amsterdam blijmoedig steeds meer wereldburgers ontvingen, lijkt voorbij. En als die veranderende wil maar krachtig genoeg is, dan volgt het instrumentarium vanzelf. Het jarenlange mantra ‘there is no alternatieve’ verliest zijn kracht.
Er was altijd al een kritische voorhoede, maar steeds meer mensen zien dat globalisering geen recht opgaande lijn is van hoe meer hoe beter, maar eerder een parabool: er is een optimum tussen globaal en regionaal en we lijken daar inmiddels overheen te zijn. Want het werkt vervreemdend als je een winkel binnenstapt waarvan het pand in Chinese handen is, de winkel onderdeel van een Spaanse keten, de verkoopster Engels, je er een potje met in Thailand verpakte peren uit Argentinië koopt en afrekent met een app uit Californië. En alle eigenaren, alle eindverantwoordelijken, zijn onbekend, onzichtbaar en ver weg.
Regionaal als het nieuwe normaal
Bij een regionalere oriëntatie hoort een planologie waarin stadszaken weer terrein winnen op internationale zaken. ‘Mainports’ en ‘corridors’ worden gaandeweg vervangen door regionale logistiek en vitale buurten. De kreet dat steden vooral aantrekkelijke vestigingsplaatsen voor internationale bedrijven moeten zijn, horen we steeds minder. In de woorden van de Amerikaan Jim Russell: ‘If your strategy for improving local economic prospects is to drink some other city's milkshake, you won't get very far.’ Of: ‘To really grow an economy, opportunity has to be developed organically within each community, and that requires that people dig in and improve their neighborhoods, together, for the sake of doing so – not convincing Google to open a new office down the road.’ Kortom: een echte stad importeert geen success, maar kweekt het.
Klimaatbeleid en stikstofgrenzen dragen flink bij aan dit regionaliseringsproces. De wildgroei aan grootschalige distributiecentra lijkt z’n langste tijd te hebben gehad, en ook de landbouw moet aan de bak. Want Nederland importeert jaarlijks miljarden kilo’s veevoer, exporteert miljarden kilo’s vlees, en blijft zelf zitten met de stront. Regionalisering zou hier niets anders dan normalisering zijn. Datzelfde geldt voor onze energievoorziening en onze afvaltransporten.
Ook op andere terreinen dringt regionalisering zich op. Het megadatacentrum in Zeewolde gaat niet door. Amerikaanse techbedrijven liggen sowieso steeds meer onder vuur. De EU wil de import van producten met dwangarbeid verbieden, recht tegen eigen vrijhandelsideologieën in. Engeland koos voor Brexit. De Deense term ‘hygge’, vrij vertaald ‘regionale gezelligheid’, is zelfs internationaal aan een opmars bezig. En in Zweden wonnen immigratiekritische partijen voor het eerst de verkiezingen.
Politiek
Ja, politiek gezien is regionalisering nogal verwarrende kost, met een bont links én rechts kleurenpalet. Rechtse partijen waren op dit punt nooit consequent, want men was voor vrij internationaal verkeer op alle fronten – goederen, diensten, kapitaal – behalve voor mensen. En linkse partijen evenmin, maar dan andersom: kritisch op vele vormen van globalisering, maar zelf steeds globaler georiënteerd, waardoor zij haar oorspronkelijke electoraat van zich vervreemdde.
Het zou goed zijn als beide kampen elkaar niet langer de rug toe keren, maar bijdragen aan haalbare regionale perspectieven. De recente ingrepen van Hugo de Jonge passen daar qua doel prima in, maar lijken in praktische zin wat te hoekig, te direct, te moeilijk uitvoerbaar. Planologie moet tegensturen in bredere zin. Zij moet doorlopend streven naar een ruimtelijke en maatschappelijke balans, zodanig dat dergelijke stappen niet nodig zijn. Als we op tal van ruimtelijke, financiële en juridische terreinen onze doelen, prikkels en investeringen regionaler maken, dan groeit onze leefomgeving, onze samenleving, vanzelf naar een nieuw evenwicht. Een evenwicht waarin verdringing minder optreedt en lokale belangen wat vaker overeind blijven.
Een planologie van de nabijheid: als ik een aan te scherpen NOVI zou schrijven, dan wist ik het wel.