Het KiM ziet de aandacht voor de effecten van mobiliteitsbeleid op de samenleving toenemen. Daardoor is er behoefte aan kennis over hoe rechtvaardigheid een centrale plek kan krijgen in mobiliteitsbeleid, aldus het instituut.  

De mobiliteitssector loopt op dit vlak achter op bijvoorbeeld de gezondheidszorg en het onderwijs. In deze branches staat rechtvaardigheid al langer centraal. Zo moet iedereen moet minimaal toegang hebben tot een bepaald niveau van onderwijs en zorg.  

‘Sommigen stellen dat dit ook geldt voor mobiliteit, bijvoorbeeld omdat de (fysieke) toegang tot zorg en onderwijs afhankelijk is van de beschikbaarheid van adequate transportvoorzieningen. Ook de bereikbaarheid van andere essentiële bestemmingen zoals werk of winkelcentrum lenen zich ervoor om rechtvaardig te verdelen’, schrijft het KiM. ‘Maar wat is rechtvaardig?’ 

Drie perspectieven 

Volgens het instituut kan je de rechtvaardigheid van mobiliteitsbeleid op drie manieren aanvliegen. Je kan streven naar de grootst mogelijke bijdrage aan het algemene nut voor alle mensen (utilitarisme), je kan streven naar het verminderen van kansenongelijkheid en het verkleinen van verschillen (egalitarisme), of je kan streven naar een basisstandaard voor iedereen (sufficiëntarisme). 

Een voorbeeld van utilitarisme is de Maatschappelijke Kosten-Baten Analyse (MKBA). Daarbij is de meeste winst voor de meeste mensen vaak het uitgangspunt. Het Nederlandse spoorwegennetwerk is een voorbeeld van egalitarisme. Inwoners van dunbevolkte gebieden kregen met de trein toegang tot de rest van het land, ook al waren die verbinding niet economisch rendabel. Bij sufficiëntarisme kan je denken aan maximale afstanden tot een ziekenhuis, of aan de 15-minutenstad.  

‘Hoe de rechtvaardigheid van de effecten van mobiliteitsbeleid wordt beoordeeld, is dus een keuze, en die hangt af van het rechtvaardigheidsbegrip dat je wilt toepassen’, aldus het KiM.