We hebben een vertekend beeld van het aantal sociale huurwoningen in Nederland. ‘We tellen een half miljoen woningen mee terwijl je die niet een sociale woning kunt noemen’, zegt emeritus hoogleraar Johan Conijn tegen Pointer.
Gemeenten mogen zelf bepalen wat zij precies sociale huur noemen. Uit een enquête van Pointer onder 92 gemeenten blijkt dat ruim 4 op de 10 particuliere huurwoningen meerekenen in de sociale voorraad, zonder daarbij te kijken naar de servicekosten.
In de praktijk lopen de servicekosten van de particuliere ‘sociale huurwoningen’ soms op tot 300 euro. Daardoor zijn de woningen in feite middenhuur of dure huur. Ook verhuren de particuliere verhuurders hun woningen niet altijd aan mensen met een laag inkomen, en zijn er weinig garanties dat de woningen voor langere tijd in het sociale segment blijven. Vaak schuiven deze woningen na 10 of 15 jaren door naar de vrije huursector, waar de verhuurder meer rendement kan maken.
De Woonbond en corporatiekoepel Aedes noemen particuliere sociale huurwoningen dan ook ‘nep sociale huur.’ De corporatiekoepel ziet dit als een toenemend probleem, doordat gemeenten steeds vaker particuliere partijen inschakelen voor de bouw van betaalbare huurwoningen. Corporaties, die wel echte sociale huur kunnen garanderen en daar langjarige afspraken over maken met overheden, spelen relatief een steeds kleinere rol.
‘Sociale huur draait om meer dan de huurprijs. We hebben niet voor niks regels om te zorgen dat iedereen aan de beurt komt, óók mensen met lage inkomens en urgenten. We hebben een nieuwe definitie van sociale huisvesting nodig’, zei Aedes-voorzitter Martin van Rijn eerder.
Een andere oplossing zit in bestemmen op sociale huur in plaats van het algemenere wonen. Dat adviseerde de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur recentelijk aan woonminister Hugo de Jonge. Met het meer rigide bestemmen op sociale huur, kan een gemeente voorkomen dat woningen binnen korte tijd hogere huurprijzen krijgen.