Met de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) kunnen gemeenten woningzoekenden weren uit gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat. De wet wordt ook wel de Rotterdamwet genoemd, omdat hij in Rotterdam-Zuid voor het eerst werd toegepast.
‘Waar relevant kan de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek worden aangevuld’, staat in het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid dat minister Hugo de Jonge maandag presenteerde. Ook staat er: ‘Naar aanleiding van de landelijke evaluatie van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek komen we met voorstellen om de uitvoering van de wet te verbeteren en de effectiviteit te vergroten.’
Gemeenten kunnen woningzoekenden nu uit bepaalde gebieden weren omdat zij bijvoorbeeld geen inkomen uit werk hebben (artikel 8), omdat zij niet de ‘gewenste sociaaleconomische kenmerken’ hebben (artikel 9), of omdat hun vestiging in het gebied de kans op overlast of criminaliteit zou vergroten (artikel 10). Gemeenten maken vooral gebruik van het laatste artikel.
Wat de uitbreidingen precies inhouden en of ze ‘nodig zijn’ staat nog niet vast. ‘Het is nog onbekend wat voor aanvullingen het kan betreffen. En of aanvullende experimenteerruimte of bijzondere maatregelen nodig zijn’, reageert een woordvoerder van minister De Jonge op vragen van Stadszaken.
Mogelijk komt er extra ‘experimenteerruimte’ voor de wet. BZK deed in 2021 een rondgang langs gemeenten en andere relevante partijen, met de vraag waar zij knelpunten in wet- en regelgeving zien voor het verbeteren van de leefbaarheid. Daaruit volgenden ruim honderd voorstellen, staat in het Nationaal Programma. Het ministerie gaat de voorstellen analyseren. Op basis daarvan volgt mogelijk de extra ruimte voor experiment.
Ollongren zette deur op een kier
Met de zinspeling op uitbreiding lijkt De Jonge een eerder ingezette lijn van zijn voorganger Kajsa Ollongren voort te zetten. Zij zette daar vorig jaar de deur voor open, op basis van de landelijke evaluatie van de wet door Rigo Research en Advies in opdracht van BZK.
Gemeenten die de Rotterdamwet willen gebruiken mogen dat vier jaar doen, na toestemming van BZK. Daarna volgt mogelijk verlenging. Ollongren stelde op basis van de evaluatie voor om deze termijn te verlengen naar zes tot acht jaar. Ook wilde de toenmalig BZK-minister weigeringsgronden van potentiële nieuwe inwoners verruimen.
De Jonge volgt deze lijn, leert navraag bij zijn woordvoerder. ‘De voorstellen om de uitvoering en effectiviteit van de Wbmgp te vergroten, betreffen de aanbevelingen uit het RIGO-evaluatierapport voor de mogelijkheden voor gemeenten om selectieve woningtoewijzing toe te passen.’ Over deze aanbevelingen komt de minister na de zomer met een beleidsreactie, aldus het ministerie.
Geen aantoonbaar effect
Het wordt niet duidelijk waar BZK de noodzaak tot uitbreiding van de wet precies op baseert. In het National Programma Leefbaarheid en Veiligheid wordt verwezen naar de eerdergenoemde RIGO-rapportage. Maar daarin werd geconcludeerd dat toepassing van de Rotterdamwet niet tot aantoonbare positieve leefbaarheidseffecten leidt.
Dit komt doordat gebruik van de wet altijd samengaat met een bredere leefbaarheidsaanpak, waardoor het niet wetenschappelijke aantoonbaar is of de wet werkt. Onderzoeken door de Universiteit van Amsterdam (in opdracht van BZK) en adviesbureau TwynstraGudde (in opdracht van de gemeente Rotterdam) kwamen tot vergelijkbare conclusies. Ollongrens aanzet tot uitbreiding rijmde dus niet met de inhoud van het rapport waar zij zich op baseerde, zeiden experts eerder tegen Stadszaken.
De score in de Leefbaarometer ging met een oudere versie van het instrument wel vooruit door het toepassen van de Rotterdamwet. Maar dat is een cirkelredenatie, een soort 1-2-tje tussen de instrumenten, een ‘mechanisch effect’ in jargon. De Leefbaarometer gaf namelijk minpunten voor een groter aandeel bijstandsontvangers in de wijk. Deze worden door de Rotterdamwet geweerd, waardoor de baarometerscore steeg, zonder dat dit daadwerkelijk iets zei over de algehele leefbaarheid in een gebied. ‘Het is van belang om bevolkingssamenstelling niet gelijk te stellen aan leefbaarheid’, schreven de UvA-onderzoekers in hun evaluatie.
Er zijn ook aanwijzingen dat toepassing van de Rotterdamwet de leefbaarheid in een wijk juist doet verslechteren. Toepassing van de wet is openbare informatie en werkt mogelijk stigmatiserend. Dat blijkt uit onderzoek naar huizenprijzen in gebieden waar de wet wordt toegepast. Overigens geldt ook hier dat een oorzakelijk verband door de bredere buurtaanpakken niet aantoonbaar is.
Gespannen voet met mensenrechten
Tegenover de empirisch niet aantoonbare effecten van de Rotterdamwet, staat dat hij schuurt met mensenrechten.
Het inperken van grondrechten met een wet mag in principe, mits deze doeltreffend is, er geen minder heftige ingrepen mogelijk zijn en er geen discriminatie plaatsvindt. Op al deze punten begeeft de Rotterdamwet zich volgens experts op glad ijs.
Minister De Jonge onderkent dat bij artikel 8 en 9 van de Rotterdamwet ‘niet op voorhand kan worden uitgesloten’ dat er indirect onderscheid wordt gemaakt tussen bevolkingsgroepen, ‘maar dat dit toelaatbaar is als daar een objectieve rechtvaardiging voor is’. De Rotterdamwet voldoet volgends de minister aan die laatste eis. Dat schreef hij als antwoord op Eerste Kamervragen over discriminatie door de Rotterdamwet.
Het indirecte onderscheid door de Rotterdamwet zien we in de praktijk terug. Uit het UvA-onderzoek bleek bijvoorbeeld dat mensen met een Oost-Europese migratieachtergrond onevenredig vaak huisvesting werd geweigerd in Wbmgp-gebieden. Of daar een ‘objectieve rechtvaardiging’ voor is, zoals De Jonge het stelt, is discutabel. Wetenschappelijk bewijs voor de doeltreffendheid ontbreekt, en mogelijk maken de bredere leefbaarheidsaanpakken de toepassing van de wet overbodig.
De zaak Garib
De Rotterdamwet werd eerder getoetst door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, in de zaak Garib tegen de Staat der Nederlanden. Rohiniedevie Garib werd in 2008 geweigerd uit de Rotterdamwetwijk Tarwewijk, omdat zij geen inkomen had uit werk en langere tijd niet in Rotterdam had gewoond. Garib vocht haar weigering aan. Het Hof gaf haar ongelijk.
Maar twee van de vijf rechters die zich over de zaak bogen waren het vurig met hun collega’s oneens, en schreven een uitgebreide ‘afwijzende mening’. Daarin betogen zij dat de Rotterdamwet een nobel doel nastreeft, maar niet met de juiste middelen. Er zou wel degelijk sprake zijn van (indirecte) discriminatie en de doeltreffendheid van de wet zou niet vast staan.
Het is dan ook onzeker of een mogelijke uitbreiding van de wet stand zou houden bij het Europese Hof. Mensenrechtenjurist Jan de Vries zei hierover eerder tegen Stadszaken: ‘Mensenrechtelijk is het enige dat we zouden moeten doen: de wet afschaffen. We moeten helemaal niet over uitbreiding praten, omdat het hier gaat om een ernstige inbreuk op grondrechten en er geen enkel aantoonbaar effect is. Het past niet in een democratische rechtsstaat om dan te zeggen: dan rekken we het nog meer op.’