Vogelsoorten uit drie categorieën doen het steeds slechter, blijkt uit de analyse. Soorten die voorkomen in bossen en parken nemen in aantallen met 20 procent af, soorten die leven in struweel en struikgewassen zelfs met 30 procent. Het aantal vogels in de soort open groen neemt ook af, met 10 procent.
Oorzaken voor de afname van de vogelsoorten zijn het verder volbouwen van de stedelijke omgeving en het voor vogels ongunstige groenbeheer. Soorten die in stedelijk gebied steeds minder voorkomen, doen het in de rest van Nederland wel goed. Alleen het aantal vogels in open groen, boerenlandvogels als de grutto en kievit, neemt landelijk al decennia sterk af.
Opvallend is dat de populatie van een vierde groep stadsvogels, soorten die juist een sterke relatie hebben met bebouwing, ook achteruit gaat met 10 procent. Het gaat dan om negen soorten zoals de huismus, spreeuw, zwarte roodstaart en gierzwaluw. De slechtvalk is een uitzondering. Die doet het bijzonder goed in de stad. Als deze soort wordt meegenomen, neemt de populatie van de gehele categorie toe met 22 procent.
Nieuwe leefomgeving
Van sommige vogelsoorten groeien de populaities in het stedelijk gebied wel. Het gaat om water- en moerasvogels, zoals de krakeend en grauwe gans. Hun aantallen groeiden sinds 2007 gemiddeld met 30 procent, door verbeteringen aan de waterkwaliteit en de aanleg van meer waterpartijen binnen (nieuwe) stadskernen.
Ook vinden sommige vogelsoorten een in de stad nieuwe leefomgeving. Mantel- en zilvermeeuwen trekken weg uit de kustgebieden, door vossen en menselijke verstoring. Als alternatief kiezen deze soorten stadsdaken als nieuwe broedlocatie, waardoor hun leefomgeving steeds verder landinwaarts verplaatst.
Sinds 2007 worden vogels in steden en dorpen geteld in met Meetnet Urbane Soorten (MUS) van Sovon Vogelonderzoek Nederland. Van 83 vogelsoorten zijn nu voldoende gegevens beschikbaar om een trend in het stedelijk gebied te berekenen. Dat is nu de indicator die door het CBS en Sovon gepresenteerd is.