Dat werd duidelijk tijdens de kennisbijeenkomst De Gezonde Groene stad van Stichting Steenbreek, vakblad Groen en vakblad ROm.
‘Overvecht is de groenste wijk van Utrecht, dus waarom zijn de bewoners niet het gezondst? Bewoners van Noordoost leven twaalf jaar gezonder dan die van Overvecht, terwijl daar minder groen is.’ Het antwoord is dat groen maar beperkt invloed heeft op de gezondheid. Dat betoogt Jaap Toet, jarenlang werkzaam bij GGD’s en de gemeente Utrecht als epidemioloog.
Een nuance is daarbij wel te maken. In de definitie wat groen is, wordt alleen gemeentelijk groen geteld. Terwijl een groot deel van het groen op particuliere grond staat. Groene tuinen worden niet meegerekend, terwijl ze net als het gemeentelijke groen effect hebben. En die groene tuinen zijn er meer in Noordoost, met buurten als Tuinwijk, Wittevrouwen, Tuindorp en Tuindorp-Oost, dan in Overvecht.
Natuurlijk is groen belangrijk, zegt Toet. ‘Mensen in het ziekenhuis met zicht op groene omgeving herstellen sneller dan patiënten die op een blinde muur kijken.’ Bovendien zorgt groen volgens hem voor stressreductie, minder geluidsoverlast, betere luchtkwaliteit, warmte- en vochtregulatie en vermindert het wateroverlast.
Vergroening is veel netwerken
Daarom is het ook aan te moedigen dat een stad inzet op groen. Utrecht doet dat. ‘We werken hier al twintig jaar aan het vergroenen van de stad’, zegt Jeroen Schenkels, senior adviseur van het meerjaren groenprogramma van de gemeente. Dat gaat stapje-voor-stapje. ‘Je wil iedereen meekrijgen: inwoners, corporaties. Dat betekent heel veel praten en netwerken.’ Ook met buurgemeenten, provincies en het Rijk.
Cruciaal is volgens Schenkels een verankering van groen in het beleid. ‘Utrecht heeft zichzelf doelen gesteld. Zo is vastgelegd dat er per huishouden 75 vierkante meter groen moet zijn. Ook moet er veertig procent groen zijn in ieder buurt en er is bepaald wat de maximale afstand tot groen moet zijn’, zegt hij. ‘Op die manier kan de gemeenteraad het beleid ook controleren.’
De ambities waarmaken is een fikse opgave die het hem niet even makkelijk maakt. Schenkels krijgt vanuit de stad veel suggesties om te vergroenen. Soms gaat dat te vooruitstrevend en moet iets worden teruggedraaid. Dat speelt op straatniveau, maar ook met grotere wensen. Zo wil de stad graag een gebruikspark bij Overvecht, maar zien de omwonenden dat niet zitten. ‘Die willen niet dat de wei verdwijnt, waardoor ze nu uitkijken op grazende koeien.’ Ook daar moet Schenkels nog veel praten.
Vergroening alleen is onvoldoende
De focus op vergroening voor het gezonder maken van de stad is goed, maar niet voldoende, stelt Toet. Voor de gezondheid spelen factoren als participatie en sociaaleconomische positie een veel grotere rol. Dat is in Overvecht minder goed geregeld. ‘Mensen in Noordoost, vaak hoog opgeleid, gaan zelf dingen organiseren. Bijvoorbeeld het onderhouden van een speeltuintje.’ Dáár zit de grootste gezondheidswinst, zegt Toet.
Landschapsarchitect Hans Dekker is het met Toet eens. De zorgkosten rijzen de pan uit, waarschuwt hij. ‘Nu werkt 1 op de 7 Nederlanders in de zorg. Als we zo doorgaan wordt dat 1 op 3. Dat is onhoudbaar!’ Dekker zegt dat de relatie met de leefomgeving veel meer moet worden gemaakt. ‘Leg stadstuinen aan. Dan ontstaan relaties. Generaties, nationaliteiten, sociale klassen… iedereen verbindt. Samenwerken is dan vanzelfsprekend. Mensen leren, produceren, en zijn geaard.’
‘Het gaat niet om de inrichting, maar om een plek te scheppen om met elkaar bezig te zijn’
Jan Janse, bestuurslid Nederlandse Vereniging voor Tuin- en Landschapsarchitectuur (NVTL), zegt het als volgt: ‘Het gaat niet om de inrichting, maar om een plek scheppen om met elkaar bezig te zijn.’ De belangrijkste factor is betekenisvolle betrokkenheid. ‘Initiatieven die het goed doen, zijn kleine projecten zoals buurtmoestuin van een kerk. Alle sociale lagen tuinieren mee, drinken samen koffie en leren elkaar kennen. Zo’n klein oppervlakte doet heel veel voor de gezondheid in een wijk.’
Als voorbeeld geeft Janse het beleid in de Belgische stad Gent. ‘Ze hebben daar een experiment met een leefstratenaanpak. De gemeente geeft de bewoners een budget en laat ze het zelf doen. Dat wordt heel verschillend opgepakt. Er ontstaan pleintjes, soms moeten auto’s weg. Er is wel één verplichting: betrokkenen moeten hun ervaringen vastleggen én opschrijven wie niet meedoen en waarom’, zegt Janse. ‘Geen leefstraat, maar leerstraat!’
Gemeenten moeten meedenken met participatie
Dit soort participatie kan alleen als de gemeente meewerkt en als je ‘omdenkt’, zegt Janse. ‘In Zutphen is de vraag gesteld: wat hebben we eigenlijk nodig aan weg? Daarop zijn veel parellelwegen eruit gehaald en kwamen er bomen voor in de plaats. Die staan in wadi’s en hebben het heel goed.’ In Tilburg pakte de vergroeningsaanpak minder goed uit. ‘Daar is te weinig toezicht op kabels en leidingen geweest. De stad wilde graag bomen, maar dat kon alleen in bakken.’
‘Essentieel’, zegt Janse, ‘is mensen zelf het initiatief geven. De ruimte om iets te kunnen doen en daarbij verantwoordelijkheid te krijgen.’ Dat valt of staat wel met voorlopers. Mensen die de kar trekken en voor continuïteit zorgen. Waar deze mensen in Noordoost wel zijn te vinden, is dat lastiger in Overvecht, zegt Toet. ‘In Overvecht gebeurt dat niet. Dus moet je als gemeente iets organiseren.’
Dat inzicht leeft ook in Utrecht. Schenkels was tien jaar geleden betrokken bij de oprichting van Food for Good, kleine stadstuinen bij park Transwijk, tussen woonblokken met veel studenten aan de ene kant en het diverse Kanaleneiland aan de andere. Het project werd opgezet, maar wel met steun van de ervaren mensen van Stichting de Wending. Vorig jaar werd de stadstuin overgedragen aan Utrecht Natuurlijk, die de professionele ondersteuning voor de vrijwilligers verzorgt.
Vrijwilligers komen zelf aanlopen
Food for Good is één van de inmiddels vijf stadstuinderijen en zes stadsboerderijen in Utrecht. Bij het project is iedereen welkom om mee te tuinieren. Zo’n negentig vrijwilligers helpen regelmatig mee met planten, onderhoud en oogsten. ‘Die komen zelf aanlopen’, zegt Liselot Thijssen. Ze is coördinator en begeleider op de sociale biologische stadstuinderij.
Soms worden nieuwe mensen meegenomen door bestaande vrijwilligers. En soms worden kwetsbare mensen door een huisarts of wijkteam op de tuin gewezen. ‘Die komen hier bijvoorbeeld met burnout-klachten of andere problemen en hervinden hun rust en regelmaat door in de tuin te werken.’ Waarom mensen zich aanmelden als vrijwilliger, weet Thijssen niet. Het maakt haar niet uit. Iedereen doet wat hij of zij kan. ‘Ik maak een lijst met klusjes en die kunnen de vrijwilligers dan oppakken, naar hun vermogen.’
De tuinderij vormt een belangrijke sociale functie en biedt mensen een netwerk. ‘We werken samen, leren samen en soms eten we samen soep van de groenten uit de tuin’, zegt ze. ‘Het is voor veel mensen hun thuis.’ En dát leidt tot die betere gezondheid waar Toet al voor pleitte. Het gaat niet om het groen, zegt Thijssen. ‘De tuin is het middel. Het gaat om mensen die gelukkig zijn.’