De afgelopen vijf jaar was er geen significante CO2-reductie in de Nederlandse bouw. Met het huidige verduurzamingstempo stoot de gebouwde omgeving in 2030 10 procent minder koolstof uit, in plaats van de in het Klimaatakkoord geambieerde 50. Dat terwijl de marktomstandigheden voor meer biobased fabrieksbouw momenteel gunstig zijn. Prefab is een antwoord op tekorten in de bouw, want er is minder personeel nodig en het werk wordt schoner en veiliger. En dus aantrekkelijker.

Maar de bouwindustrie is niet ingespeeld op de benodigde omslag, zegt transitiehoogleraar Jan Rotmans bij het congres ‘Duurzame betaalbare woningen, nu graag!’. Het is de hoogste tijd voor een systemische verandering, vindt Rotmans. ‘De sector is naar binnen gekeerd, erg masculien en niet op verandering gericht.’

Innovatie als risico

Daarmee is de systemische verandering eerder een sociale opgave dan een technische. Dat laten ook de pilots zien die bij het congres besproken werden. Vanuit het Europese Interregproject Housing 4.0 Energy werkten partners in België, Ierland, Duitsland en Nederland de laatste jaren aan kleinschalige duurzame woningen uit de fabriek.

Met wisselend succes. Bij bijvoorbeeld de Nederlandse pilot WikiHouse werden flinke stappen voorwaarts gemaakt. In Almere ontwierpen en bouwden inwoners zelf 27 houten en energiepositieve woningen van 50 tot 90 vierkante meter groot. De kostprijs varieert van 170 tot 340 duizend euro, grond inbegrepen. ‘Het was een experiment’, zegt projectleider Ivar Diekerhof van het Almeerse Woningbouwatelier. ‘We wisten niet of hier vraag naar zou zijn, maar in een mum van tijd hadden we genoeg aanmeldingen.’

In Ierland daarentegen liep het project vast in bureaucratische rompslomp. Drie overheden moesten er steeds hun plasje over doen, wat resulteerde in woningen die deels uit betonblokken bestaan. Voor Ierse begrippen zijn ze nog redelijk duurzaam, maar het is niet de gedroomde uitkomst, reflecteert Alexandra Hamilton van 3CEO en betrokken bij de Ierse pilot. ‘Overheidsbeleid is te vaak reactief in plaats van proactief. Duurzamer bouwen dan de bestaande kaders roept weerstand op en overheden zien innovatie soms vooral als risico. Ze zijn huiverig om als eerste iets nieuws te ontwikkelen.’

'Overheden zien innovatie soms vooral als risico'

Het is een terugkerend thema: we kunnen duurzaam bouwen, maar de overheid stimuleert het niet genoeg. Ook in Nederland klinkt dit geluid. Bouwers en ontwikkelaars als Heijmans, BPD en VORM stellen steeds hogere duurzaamheidseisen aan zichzelf en werken met strengere normen dan het Rijk hen oplegt, maar leggen het daarbij soms wel af tegen concurrenten die traditioneler bouwen.

Duurzaamheid wordt namelijk niet altijd voldoende op waarde geschat. Hoe we materialen beoordelen, is achterhaald. Zo wordt het vasthouden van CO2, waar biobased materialen goed op scoren, niet meegenomen in klimaatprestatieberekeningen. Met als gevolg dat bijvoorbeeld hout op papier soms even duurzaam is als beton en staal. Dit moet echt anders, het is laaghangend fruit, zeggen meerdere sprekers.

Kennis uit hoofden krijgen

Wat grootschalige uitrol van biobased fabriekswoningen verder in de weg staat: kennisdeling. Pilot na pilot laat veelbelovende resultaten zien of leert waardevolle lessen, maar de opgedane expertise wordt vaak niet breder toegepast.

‘We hebben de kennis’, zegt Alastair Parvin van Open Systems Lab. ‘Maar het zit vast in de hoofden van adviseurs en experts. We moeten dus elke keer lange processen doorlopen om het daar uit te krijgen.’ Daarom ontwikkelen Parvin en zijn collega’s de openbare online omgeving BuildX. Je tekent een plot op de kaart, kiest wat voor woning je wilt, en krijgt direct informatie over kosten en duurzaamheid. De opgedane kennis uit Housing 4.0 Energy is de onderlegger.

'Onderwijs en praktijk zijn niet goed met elkaar verbonden'

Ook in productieketens moet kennis beter gedeeld worden om tot meer duurzame woningbouw te komen. Joke Dufourmont van het AMS Institute: ‘Onderwijs en praktijk zijn niet goed met elkaar verbonden. Op dit moment gaat het bij duurzaam bouwen nog te vaak mis bij de vertaalstapjes tussen verschillende actoren. De plannen van beleidsmakers voor biobased bouw moeten vertaald worden naar architecten en bouwkundigen. Vervolgens moet hun inbreng vertaald worden naar de bouwplaats. Bij die vertaalslagen sneuvelen ambities. Want men spreekt elkaars taal niet en weet niet welke uitdagingen er bij de verschillende stappen van de keten zijn.’

‘Het kan veel soepeler’, zegt Dufourmont. ‘Leid bouwvakkers niet volledig los op van bouwkundigen. Zodat de ontwerpers ook de dagelijkse praktijk van biobased ingrepen goed kennen.’

Gewoon doen

Als de kennisdeling en wet- en regelgeving op orde zijn, blijft de benodigde cultuuromslag onmisbaar. Bij gebruikers, die soms nog wat huiverig tegenover biobased materialen staan (is het brandveilig, hoe zit het met geluidsoverlast, hoe lang blijft mijn woning mooi?), maar vooral ook bij overheden en marktpartijen.

‘We moeten van het vrijblijvende af en het gewoon gaan doen’, zegt Rob Haans van corporatie De Alliantie. ‘We hebben de laatste decennia al de nodige ervaring opgedaan met houtbouw, maar blijven hangen in ideologische discussies. Bijvoorbeeld over of we deze woningen op grote schaal centraal moeten bouwen, of op kleinere schaal bottom-up moeten ontwikkelen. Ik vind dat eigenlijk niet zo relevant. Het kan en moet op verschillende manieren gebeuren.’

'We blijven hangen in ideologische discussies'

Ook Rotmans is niet voor het één of het ander. ‘In een transitie als deze heb je beide nodig’, zegt hij. Op de korte termijn zijn grootschalige industriële aanpakken wenselijk, op de langere juist meer lokale en diversere woningbouw.

Uiteindelijk is met je pilots en je kennis ‘de arena’ instappen de enige manier om tot significante resultaten te komen, zegt de hoogleraar. Het is in feite een oproep tot leiderschap, tot visionaire kartrekkers die ook buiten hun eigen bubbel mensen aan weten te spreken. Dat dat eng is en risico’s met zich meebrengt, hoort er nou eenmaal bij, aldus Rotmans. ‘Omarm de chaos.’