Dit artikel verscheen eerder in ROm. ROm is gratis voor ambtenaren in het domein van de fysieke leefomgeving. Neem nu een (thuis-) abonnement

In zijn ruimtelijke ordening-brief van vorige week doet minister Hugo de Jonge voor Volkshuisvestiging en Ruimtelijke Ordening een aanzet tot heroriëntatie van de verstedelijkingsplannen naar hoger gelegen landsdelen. De Jonge geeft met zijn aanzet gehoor aan een recente oproep van deltacommissaris Peter Glas, die adviseert klimaatbestendig bouwen als ‘nieuw normaal’ mee te nemen in woningbouwafspraken tussen Rijk en regio.

De deltacommissaris deed zijn advies op verzoek van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Programma-directeur-generaal Omgevingswet Erik Jan van Kempen (BZK) en Jaap Slootmaker, directeur-generaal Water en Bodem van het ministerie van IenW, constateerden in hun openbare adviesaanvraag juli vorig jaar dat maatregelen voor klimaatadaptatie bij de inrichting van gebieden voor gemeenten wel vanzelfsprekend zijn, maar er per gebied verschillen zijn in gehanteerde uitgangspunten, normen en aanpak.

Beide departementen wilden onder meer weten hoe bij lopende gebiedsontwikkelingen en grote woningbouwopgaven is te anticiperen op de gevolgen van klimaatverandering op een kostenefficiënte en snelle manier en zonder vertraging voor het bouwproces. De departementen hadden haast, want ze verzochten de deltacommissaris al vóór 1 september met een eerste ‘briefadvies’ naar buiten te komen. Een tweede briefadvies kon tot december wachten. In die laatste brief adviseert de deltacommissaris om aan te sturen op verstedelijking in minder kwetsbare gebieden.

Overstroombaar gebied

Die haast van de departementen is begrijpelijk. Het kabinet hanteert de doelstelling om tot 2030 één miljoen nieuwe huizen te bouwen. Veel van de voorziene woningbouw is gesitueerd in en nabij het economische zwaartepunt van ons land: Noord- en Zuid-Holland en Utrecht. Uitgerekend in de eerste twee provincies liggen grote gebieden waarvoor bodemtechnische beperkingen gelden bij woningbouw.

Dat blijkt althans uit het rapport Het effect van klimaatverandering op de woningbouwopgave dat de deltacommissaris ter ondersteuning van zijn december-brief door een consortium van Sweco, Defacto, Deltares en Ecorys heeft laten opstellen. In zijn advies refereert Glas aan het uitgangspunt in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) om bij ruimtelijke (her)ontwikkeling te voorkomen dat het risico op schade en slachtoffers door overstromingen of extreem weer toeneemt ‘voor zover redelijkerwijs mogelijk’.

Ongeveer 580.000 woningen gepland in overstroombaar binnendijks gebied

Volgens de minister zijn de criteria voor klimaatadaptief bouwen nu niet duidelijk. In bovengenoemd rapport wordt uitgegaan van een totale plancapaciteit in Nederlandse gemeenten van 961.300 huizen. Daarvan zijn volgens de auteurs ongeveer 580.000 woningen gepland in overstroombaar binnendijks gebied. Deze woningen vertegenwoordigen een waarde van zo’n 175 miljard euro.

Maar kwetsbare locaties beperken zich niet tot overstroombaar gebied. Volgens het rapport zijn in totaal 880.000 woningen gepland in kwetsbare locaties door slappe, zettingsgevoelige, natte en overstroombare gronden (binnen- en buitendijks), ofwel 85 procent van de planvoorraad. De geschatte geïnvesteerde waarde van al deze woningen is 245 miljard euro. Overstroombaarheid op zichzelf vormt volgens het rapport geen belangrijke belemmering voor woningbouw, zolang gebieden maar beschermd zijn door dijken.

Het effect van klimaatverandering op de woningbouwopgave. Beeld Sweco, Defacto, Deltares en Ecorys (2021), in opdracht van de deltacommissaris.

Zettingsgevoelig, nat en slap

Zettingsgevoelige (circa 80.000 geplande woningen) of natte gronden (160.000 geplande woningen) kennen volgens een kaartje uit het rapport ‘enkele beperkingen’ voor woningbouw, met een gezamenlijke waarde van bijna 50 miljard euro. Die natte gronden omschrijven de auteurs als gebieden met een hoge grondwaterstand (minder dan 30 centimeter onder het maaiveld), een lage regenwaterbergingscapaciteit en lage infiltratiesnelheid.

De meeste beperkingen voor woningbouw gelden voor de slappe gronden en buitendijkse overstroombare gebieden. Opgeteld gaan het om ruim 100.000 woningen die een gezamenlijke investering van bijna 40 miljard euro vertegenwoordigen.

De slappe en zettingsgevoelige gebieden (oranje gebieden op de kaart) zijn voornamelijk veengebieden, maar toch ook enkele kleigebieden die zakken door ontwatering of ophoging bij ontwikkelingen zoals nieuwbouw. Deze gebieden overlappen logischerwijs met plekken die kwetsbaar zijn voor wateroverlast, omdat het vaak de diepst gelegen gronden zijn. Maar waar de kaarten op nationale schaal goed weergeven waar de problemen zitten, bestaan er op lokaal niveau grote verschillen die de kaarten niet laten zien, vertelt een betrokken ambtenaar aan ROm. ‘Er is zeker wat te zeggen over de kwetsbaarheid van de gebieden die zettingsgevoelig zijn, maar het is niet zo dat de risico’s hier altijd groter zijn (dus oranje, red.) in vergelijking met gebieden die zeer kwetsbaar zijn voor wateroverlast, of heel diep liggen’, legt de betreffende ambtenaar uit. ‘Wel kun je zeggen dat er in het algemeen meer rekening wordt gehouden met wateroverlast en overstromingen, dan met de gevolgen van slappe bodems.’

Om het uitgangspunt in het coalitieakkoord dat water en bodem sturend worden in de ruimtelijke planvorming goed tot uitvoering te brengen, is daarom een meer gedetailleerde analyse nodig van de gevolgen van de klimaatverandering voor de betreffende gebieden.

Helemaal niet bouwen in de kwetsbare gebieden is geen uitgemaakte zaak

Helemaal niet bouwen in de kwetsbare oranje gebieden is geen uitgemaakte zaak, net als dat er in de groene gebieden, met op papier geen beperkingen voor woningbouw, geen rekening hoeft te worden gehouden met klimaatadaptatie, zo horen we van verschillende deskundigen. Uiteindelijk zal er op lokaal niveau goed gekeken moeten worden welke risico’s er spelen, en moeten er duidelijke randvoorwaarden komen om ervoor te zorgen dat nieuwe ontwikkelingen klimaatadaptief zijn.

‘Teneur van restricties’

Directeur Jan Fokkema van branchevereniging Neprom vindt dat de deltacommissaris een verkeerd beeld heeft geschetst met zijn uitspraken in de decemberbrief en in de aanloop er naartoe. Fokkema refereert aan een artikel in het Financieele Dagblad (FD) uit maart 2021 waarin Peter Glas een oproep zou hebben gedaan aan het nieuwe kabinet in wording om volgens hem ‘tientallen miljarden euro’s’ extra in waterveiligheid en de daarbij behorende infrastructuur te investeren. ‘Ofschoon hij het niet letterlijk zegt, kan zijn advies worden gelezen als een aanbeveling om vooral niet meer onder NAP te bouwen en de blik op het oosten te richten. Hij lijkt daarmee vooral druk te hebben willen uitoefenen om meer middelen beschikbaar te krijgen en het onderwerp hoger op de politieke agenda te krijgen.’

Onderzoeker en publicist Ties Rijcken, die promoveerde op watersystemen, noemt de uitspraken van de deltacommissaris ‘risicovol’, omdat ze de indruk kunnen wekken dat investeren in lage delen van het land risico’s met zich meebrengt die er volgens Rijcken niet zijn. Juist omdat een land als Nederland zoveel investeert in waterveiligheid. ‘In de eerste brief deed de deltacommissaris wat hij moest doen: oproepen om voorzorgsmaatregelen te treffen. Maar de tweede brief ademt een teneur van restricties.’

‘De deltacommissaris moet de bouwsector juist de helpende hand bieden’

Rijcken is ervan overtuigd dat waterveiligheid geborgd kan worden met investeringen en innovaties, en er zelfs in de diepste polders gewoond kan worden, zoals al veel gebeurt. ‘De vraag is alleen hoe. Amfibisch, drijvend, of door een extra zandlaag aan te brengen. De deltacommissaris moet de bouwsector juist de helpende hand bieden door oplossingen aan te reiken hoe water en wonen samen kunnen gaan.’

Lokaal maatwerk

Hilde Niezen, directeur van Stichting Rioned, kijkt iets anders naar de brief. ‘De uitspraak van de deltacommissaris is wat ons betreft een mooie aanleiding om het bewustzijn over het veranderend klimaat te verhogen, ook in het kader van de woningbouwopgave. Bouwen op natte gronden is zeker mogelijk, maar het is daarbij belangrijk om bewust om te gaan met de risico’s van wateroverlast door te zorgen voor voldoende waterberging, zodat bij hevige en langdurige buien het water niet voor schade aan bebouwing zorgt.’

Op de vraag in hoeverre de ontwikkelaars nu al klimaatadaptief bouwen, antwoordt Fokkema dat de vraag veronderstelt dat je precies weet wat klimaatadaptief is, en daar wringt de schoen een beetje. Niet alleen zijn er geen landelijke kaders, ook de toekomst is nog ongewis. ‘We proberen zoveel mogelijk rekening te houden met het intensiever worden van natte en droge periodes, bijvoorbeeld door het toepassen van semi-doorlatende verharding, et cetera. Maar als dit betekent dat er extra onderhoud nodig is, kan dit ook weer botsen met het beleid van de gemeente.’

Veel is locatieafhankelijk, benadrukt Fokkema. Maatregelen worden in overleg met gemeenten genomen.’ Hij denkt dat een nationale maatlat zeker iets kan toevoegen, maar dat gaat volgens hem veel meer om het standaardiseren van risiconormen in de vorm van een maximale kans op een x-aantal overstromingen in x-jaar, dan dat concrete maatregelen worden voorgeschreven. Dat laatste is toch vooral lokaal maatwerk, meent Fokkema.

Om kennis en ervaring te delen en onder leden te verspreiden, hebben de Neprom, Bouwend Nederland en WoningbouwersNL een innovatieprogramma opgezet rond klimaatadaptief bouwen. ‘Dit is nog wel grotendeels op het niveau van de woning en de kavel zelf. We willen dit uitbreiden tot op het niveau van het gebied’, aldus Fokkema.

Directeur Niezen van Rioned: ‘Er zijn momenteel veel initiatieven op het gebied van klimaatadaptief bouwen, zowel vanuit overheden als vanuit marktpartijen. Er zijn echter nog geen regels vastgesteld, bijvoorbeeld in het bouwbesluit, om daadwerkelijk af te dwingen dat de nieuwe bebouwing en openbare ruimte in voldoende mate bestand is tegen wateroverlast, droogte en hitte. Dat is wel nodig, maar vraagt ook maatwerk. De mogelijke maatregelen in lagergelegen delen van Nederland zijn bijvoorbeeld anders dan die in hoger gelegen delen’, besluit Niezen.

Landelijke aanpak

De deltacommissaris geeft in zijn brieven praktische adviezen zoals een versterking van het sturend vermogen van de watertoets, eerder en bindend in het planproces, het borgen van ruimte voor eventuele toekomstige dijkversterkingen, het reserveren van 10 procent ruimte voor wateropvang en vermijden van bouwen in de diepst gelegen gebieden die zo behouden blijven voor waterberging.

Tevens hamert Glas op een generieke en landelijke aanpak, die nodig is om ervoor te zorgen dat klimaatadaptatie op een evenwichtige manier en vroegtijdig wordt meegenomen in nieuwe woningbouwplannen. ‘Meer nationale regie is nodig om gemeenten, die nu ieder zelf het wiel moeten uitvinden, te helpen in de vertaling van klimaatadaptatie naar concrete klimaatadaptatiedoelen en vervolgens naar praktische handvatten’, aldus de deltacommissaris in zijn brief.

Noch de deltacommissaris zelf, noch de minister vullen in hoe dat nationale kader eruit moet komen te zien. In zijn brief van 28 januari jl. schrijft De Jonge dat er ‘komend jaar’ samen met collega’s van IenW en LNV (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) gewerkt wordt aan een nationale maatlat die duidelijk maakt wat wordt verstaan onder klimaatadaptief bouwen, waarbij er voldoende ruimte blijft voor maatwerk. ‘Hiervoor bouwen we voort op de regionale ervaringskennis en betrekken we de relevante stakeholders. De maatlat zal de thema’s hitte, wateroverlast en overstroming, droogte, klimaatbestendig en biodivers groen omvatten’, aldus de minister.