Door Theo Föllings, voorzitter SKBN. Deze opinie verscheen eerder in Trouw.

Vorig jaar becijferde de Rabobank dat in overtollig winkelvastgoed circa 10.000 tot 20.000 woningen te realiseren zijn. Een druppel op een gloeiende plaat als je uitgaat van een bouwopgave van één miljoen woningen.

Om leegstand tegen te gaan, lijkt transformatie naar wonen niettemin een effectieve oplossing, want de vraag naar woonruimte is erg groot. Maar gemeenten hopen met deze ingrijpende verandering ook de leefbaarheid van winkelgebieden te vergroten. Het vorige kabinet reserveerde hier nog 100 miljoen euro voor. Minister Micky Adriaansens van economische zaken en klimaat bevestigde onlangs dat die regeling binnenkort wordt opengesteld.

Maar gemeenten die dit budget effectief willen inzetten, moeten zich realiseren dat binnensteden in eerste instantie economische centra zijn. Dit zijn ze al sinds de Middeleeuwen en daar is in al die eeuwen niets in veranderd. Toch bleek uit een enquête die vlak voor de pandemie onder 107 gemeenten werd afgenomen, dat die gemeenten de oplossing voor kwakkelende stads- en dorpscentra vooral zoeken in cultuur, toerisme, zorg, diensten, onderwijs en bij bewoners. Ook in het maatschappelijk debat over onze (binnen)steden lijkt sprake van een blinde vlek voor de betekenis die juist bedrijven kunnen spelen in de verlevendigen van stads- en dorpscentra.

'Binnensteden zijn in eerste instantie economische centra'

Diverse deskundigen, onder wie de rijksbouwmeester, pleiten voor een groen-, recreatief-, woon-stadscentrum. En dat zijn allemaal nobele doelen, maar ze doen zowel bedrijven als (binnen)steden tekort. Onze steden kampen met een ernstig tekort aan ruimte voor bedrijven. De afgelopen vijf jaar alleen al verdween een oppervlakte van 46 vierkante kilometer aan bedrijventerreinen, vaak omdat er woonwijken kwamen.

Dat wonen goed mixt met een typische binnenstadfuncties, is een notoir misverstand. Wonen is geen economische activiteit, maar een relatief besloten privé-bezigheid. Bewoners vinden rust meestal belangrijk, wat zich slecht verhoudt tot de drukte van het centrum.

Ga op een willekeurige dag eens naar een willekeurige woonwijk: zelfs waar duizenden mensen verblijven is het over het algemeen heel rustig. En dat willen de bewoners ook. Zij hebben hooguit behoefte aan een supermarkt in de wijk, maar niet automatisch aan voorzieningen als cafés, daarvoor gaan ze juist naar het centrum. Terwijl werken en winkel- en vrijetijdsfuncties elkaar wél goed aanvullen. Werknemers kunnen in het centrum terecht voor een broodje of gewoon een bezoek aan een winkel. Voor (toevallige) ontmoetingen die niet op het kantoor zelf (kunnen) plaatsvinden biedt het centrum alle gelegenheid. De werkweek kan informeel worden afgesloten in een kroeg om de hoek. Als het licht in de winkels en kantoren uitgaat, gaat de avondstad aan.

'Als het licht in de winkels en kantoren uitgaat, gaat de avondstad aan'

Daarbij, digitalisering maakt de aantrekkingskracht van binnensteden als werk- en ontmoetingsplek alleen maar groter. Zo trekken bedrijven nu van de Amsterdamse Zuidas naar de binnenstad. Ze geven voorkeur aan een stedelijke omgeving, want dat willen hun werknemers. Centrumbeleid zou meer gericht moeten zijn op het aantrekken van nieuwe economische functies in plaats van de nadruk die nu nog ligt op transformatie naar wonen en voorzieningen.