Regionale verschillen binnen de Nederlandse economie bestaan al heel lang, maar de groeipaden lopen steeds verder uiteen, benadrukken Sander en Raspe. Dit bevestigden ze door de veertig regio’s van Nederland te sorteren op economische omvang, te kijken naar de economische ontwikkeling vanaf 1995, en dit te vergelijken met de landelijke economische groei.
Onder meer De Noordvleugel van de Randstad (regio Amsterdam-Utrecht) en de Brainport Eindhoven wonnen fors aandeel in de economie. Regio’s in de periferie van het land verloren over het algemeen aandeel, zowel in termen van toegevoegde waarde als in banen. Let wel; dit betekent niet dat de regio’s in absolute zin krimpen, ze hebben alleen een kleiner aandeel gekregen in een groter wordende economie. Alle regio’s in Nederland zijn in de afgelopen 25 jaar gegroeid in absolute groei en toegevoegde waarde.
Het groeiende economische verschil tussen regio’s nam al geleidelijk toe, maar raakte vanaf 2013 in een stroomversnelling. Alleen de coronaperiode remde dit even af. Dit raakte de grootste regio’s relatief het hardst, terwijl de overige regio’s iets aan terrein wonnen. Inmiddels voorspelt de meest recente prognose van de Rabobank weer een verdere groei in regionale ongelijkheid.
De veertig regio’s zijn in vijf kwintielen onderverdeeld op basis van toegevoegde economische omvang. Vanaf 2013 divergeert de economische groei van regio’s.
Bron: CBS, bewerking RaboResearch.
Uitzonderingen
Dat de grootste economische regio’s in Nederland ook de groeiregio’s zijn, is een duidelijk verband. Stedelijke regio’s zijn de motoren van economische groei geworden. Deze triomf vindt echter niet plaats in elke grootstedelijke regio en ook niet in dezelfde mate. Waar Amsterdam en Zuidoost-Noord-Brabant (Brainport Eindhoven) een sterk bovengemiddelde groei kennen, blijven de stedelijke regio’s Den Haag en Arnhem/Nijmegen achter bij de landelijke economische groei.
Andersom is ook niet elke kleine regio is een economische verliezer. Regio Zwolle (Noord-Overijssel) en Foodvalley Wageningen (Zuidwest-Gelderland) zijn bijvoorbeeld sterk gegroeid; harder dan landelijk gemiddeld. Deze regio’s profiteren van de nabijheid tot de Noordvleugel van de Randstad, die overkookt en zich naar het Oosten uitbreidt, maar ook door het eigenstandige economische beleid, bijvoorbeeld rond het kennisintensieve agro-food cluster dat bedrijvigheid trekt en voortbrengt, in het geval van Foodvalley.
Ondernemerschapsklimaat is een drijfveer
De regionale verschillen in economische ontwikkeling verklaren Sander en Raspe met twee factoren. Allereerst is dat de sectorstructuur, ofwel de economische activiteiten. Zo is in de afgelopen decennia de productiewaarde en de werkgelegenheid in de meeste dienstverlenende sectoren veel sterker toegenomen dan in de productiesectoren en de logistiek. Regio’s waarin de dienstverlening gedurende de jaren negentig een groot aandeel in de economie had, konden rekenen op een hoger groeitempo.
De tweede factor is het ondernemerschapsklimaat, ofwel de regionale omstandigheden waarvan bedrijven profiteren. Agglomeratievoordelen, de voordelen van nabijheid tot andere bedrijven, mensen en instituties, maar ook fysieke voordelen die voortkomen uit een goede bereikbaarheid of ligging ten opzichte van andere regio’s zijn daarbij belangrijk. Denk ook aan de kwaliteit van de woon- en werkomgeving met aantrekkelijke voorzieningen. Voor bedrijven zijn al deze regionale omstandigheden steeds belangrijker geworden.
De economische ongelijkheid tussen regio’s neemt dus toe, en regionale omstandigheden verklaren deze groeipatronen. Floris Jan Sander en Otto Raspe benadrukken daarbij de norm dat een economie ook bijdraagt aan de brede welvaart van een omgeving. Voor sterk groeiende regio’s is het daarom belangrijk om de balans met brede welvaart terug te brengen, zoals bij de Metropoolregio Amsterdam. In andere regio’s, zoals bijvoorbeeld in Emmen, is juist een economische impuls nodig, een structuurversterking, om brede welvaart te generen.