De huidige ruimtelijke consensus verordonneert dat vooral moet worden gebouwd op verdichtingslocaties in stedelijk gebied. Zo bereiken we de gemengde stedelijkheid en nabijheid die zovelen waarderen. Logisch, want wat hebben al die alleenstaanden van tegenwoordig in het weiland te zoeken? Inbreiding stimuleert ook nog eens duurzame mobiliteit en houdt het buitengebied groen.

Maar deze logica krijgt meer tegenstand te verduren, zo lijkt het. Kort geleden publiceerde Stichting Natuur en Milieu een lijst met de meest versteende wijken van Nederland. Geen fijn lijstje, wilde de stichting maar zeggen, ook al staan er enkele van de meest geliefde wijken van Nederland op. Veel bewoners en gemeentelijke politieke partijen maken zich zorgen over verdichting. Krijgen we er niet meer verstening mee, meer drukte en minder vrije ruimte? En minder ruimte voor de auto, terwijl zoveel mensen die gewoonweg nodig hebben? Conservatieve krachten ter linker én rechterzijde graven zich in om die inbreidingsambities een toontje lager te laten zingen.

Dat kritische verhaal klinkt bedrieglijk overtuigend, maar het zwakke eraan is dat er vaak geen alternatieven worden genoemd. Die zijn er natuurlijk wel, in elk geval in theorie. Ik tel er vier: bouwen in het weiland, indammen van immigratie, stimuleren van gezinsverdikking, of het verder laten oplopen van de druk op de woningmarkt. Naarmate verdichting meer tegenstand ontmoet, worden deze alternatieven reëler. Ze verdienen daarom meer schijnwerpers, al is het maar als waarschuwing. Daar gaan we:

1. Bouwen in het weiland

Dit is het meestgehoorde alternatief. De Neprom kwam kort geleden met een riant aanbod voor 230.000 extra woningen in de weilanden, eufemistisch ‘aan de randen van de steden’ genoemd. Hiermee confronteert de Neprom vooral groene politieke partijen met het dilemma waar ze liever omheen lopen. Je zal maar met de beste bedoelingen strijden tegen stadsverstening, om er daarna weilandverstening voor terug te krijgen.

Daar komt nog het levensgrote risico bij dat werkgelegenheid liever in de stad blijft, met dikkere (auto)vervoersstromen tot gevolg. Ook al geen feestje voor groene partijen. Voor niemand eigenlijk. Ook partijen die vrijheid het belangrijkst vinden, zouden moeten streven naar bouwen waar de vraag het grootst is: in de stad.

Daarom is het belangrijk om te erkennen dat meer stadsgroen niet per se beter is en dat verdichten wel degelijk op voldoende groene wijze kan. Dat klinkt contra-intuïtief, maar bijvoorbeeld KAW-architecten toont dat met recente onderzoeken overtuigend aan. Alleen al die auto’s gratis voor de deur, dat zal dan wel steeds moeilijker worden. Daar zullen lokale politici eerlijker over moeten zijn. En zo gaat woonbeleid ook over mobiliteitsbeleid. Zijn er veel wethouders die die portefeuilles combineren?

2. Indammen van immigratie

Op nationaal niveau wordt de meeste bevolkingsgroei in onze moderne jaren veroorzaakt door immigratie. Dat het indammen daarvan de woningvraag vermindert, is rekenkundig gesproken een waarheid als een koe. Ook ethisch gesproken wordt het in deze tijden van woningkrapte salonfähiger om eigen inwoners voorrang te geven op immigranten, ongeacht of die nu uit een andere regio of uit een ander land komen.

Veel verkiezingsprogramma’s zeggen er iets over. Ook in Amsterdam wordt bij verdichtingsplannen in de stad nagedacht over gedeeltelijke voorrang voor bewoners uit naastgelegen buurten. Dat verhoogt het draagvlak voor het plan, het geeft meer couleur locale en het voelt meer als ‘samen stadmaken’.

Maar ja, als eigen inwoners straks overal voorrang krijgen, kunnen steeds minder mensen naar een andere gemeente verhuizen. Misschien kost het ook een beetje welvaart. Het is eigenlijk een terugkeer naar de situatie van voor de liberalisering van de huisvestingswet, toen sociale of economische binding een heel normaal uitgangspunt was.

Hoe dan ook: dit is een goed debat waard, zowel over nationale als internationale migranten. De timing van dat laatste is met de recente ontwikkelingen in Oekraïne misschien wat minder geschikt, maar het zou verfrissend zijn om een dergelijk debat te kunnen voeren zonder te vervallen in gemakkelijke Godwins.

3. Stimuleren van gezinsverdikking

Vorig jaar wijdde ik hier al een column aan. Het werd de meest gelezen column op Stadszaken van 2021. Blijkbaar raakt dit thema een snaar, maar dat staat in schril contrast met de afwezigheid van beleid op dit punt. Jammer, want er is weliswaar een tekort aan woningen, maar zeker niet aan woonruimte. De bevolkingsdichtheid in onze woningen is nog nooit zo laag geweest.

Veel beleid stimuleert via voordeurdelersregels en dergelijke nog steeds lege kamers, terwijl vollere kamers beter zouden helpen tegen de wooncrisis. Dat hoeft niet dwangmatig te worden opgelegd, het simpelweg veranderen van regels en prikkels is genoeg om ons gedrag te verleggen naar ruimte-efficiëntere leefvormen, met behoud van vrijheden om eigen afwegingen te kunnen maken. Het is daarom jammer dat verdichtingscritici dit alternatief zo weinig noemen. Het zou hun kritiek completer en geloofwaardiger maken.

4. Verder laten oplopen van de wooncrisis

Dit is een angstbeeld, maar niet helemaal. Hoe groter de druk op de woningmarkt, hoe meer alternatief drie zich op spontane wijze zal voltrekken: jongeren blijven langer thuis wonen, alleenstaanden gaan vaker samenwonen, kamers worden vaker (onder)verhuurd, echtscheidingen worden vermeden door toch nog maar eens te gaan praten.

Gedeeltelijk zouden dat prima ontwikkelingen zijn. De wooncrisis zal er wat mee worden gedempt, maar verder moet dit alternatief natuurlijk vooral als een waarschuwing worden opgevat. Bewoners en gemeentelijke politieke partijen die zich keren tegen verdichtingsplannen, zouden eerlijk zijn als ze erbij zeggen dat nog meer woningzoekenden voorlopig geen plekje kunnen vinden.

Maagdelijke Vinexwijken

Het is duidelijk dat woonbeleid heel wat meer raakt dan ‘bouwen bouwen bouwen’. Verdichting is waarschijnlijk de beste weg, maar ook de weg waarvan de consequenties ons meer gaan raken, ten goede en ten slechte. Die maagdelijke Vinexwijken waren stempels waarin alle wensen en normen frictieloos waren ingebakken. Maar ze vormen ook een van de paradoxen in de planologie: alles klopt, alles past, en toch is het resultaat lang niet voor iedereen bevredigend.

Nu de druk in bestaand stedelijk gebied wordt opgevoerd, komen normen en verworven rechten onder druk te staan. Dingen ‘passen’ niet zomaar meer. Daar staat echter veel tegenover, al was het maar dat enkele twijfelachtige alternatieven minder aan de orde hoeven komen.

Het gaat hier vooral om politieke keuzes. In wat voor stad en land willen we leven? Het is de taak van planologen om die keuzes inzichtelijk te maken. Ik hoop dat deze column de lezer daarbij helpt.