Een bladersessie door een tiental lokale verkiezingsprogramma’s: wonen is voor de naderende gemeenteraadsverkiezingen een zeer belangrijk thema. Van links tot rechts, van klein dorp tot grote stad, vrijwel zonder uitzondering wordt gesproken over het oplossen van de wooncrisis. Die uniforme aandacht is niet gek. Uit een recente peiling onder kiesgerechtigde Nederlanders door I&O Research bleek dat de ‘woningmarkt’ stipt op één staat als meest urgente maatschappelijke thema.
In de partijprogramma’s gaan plannen voor de wooncrisis vaak hand in hand met ambities voor het ‘recht op wonen’ (al moet hier worden vermeld dat de bladersessie zeker geen representatieve steekproef is). ‘Door de grote opkomst bij de woonprotesten en druk vanuit het maatschappelijk middenveld zie je dat steeds meer partijen het recht op wonen willen garanderen’, zegt Jan de Vries, jurist mensenrechten en Nederlandse vertegenwoordiger van woonrechtbeweging The Shift.
‘Dat is heel mooi. Maar wat niet altijd beseft wordt en in lang niet alle programma’s terugkomt, is dat het recht op wonen een heel concreet iets is. Het is meer dan een ideologische insteek. Nu komen in veel partijprogramma’s slechts delen van het recht op wonen terug, het is een soort pick and choose.’
De jurist wijst er op dat het recht op wonen is vastgelegd in verschillende internationale en Europese verdragen, die Nederland heeft geratificeerd. Bovendien ligt het recht vast in Artikel 22 van de Nederlandse Grondwet. ‘Er is een kader vanuit mensenrechten, met verdragen, uitleg van die verdragen en jurisprudentie. Het is niet vrijblijvend.’
Dakloosheid grootste schending
Centraal bij het recht op wonen staat ‘behoorlijke huisvesting’, fundamenteel voor een waardig leven. Het ‘behoorlijke’ betekent dat het recht op wonen verder gaat dan simpelweg een dak boven je hoofd hebben. Mensen moeten ‘veilig’, ‘vreedzaam’ en ‘waardig’ kunnen wonen. Dat betekent dat voor het recht op wonen niet alleen moet worden gekeken naar betaalbaarheid, bewoonbaarheid, toegankelijkheid en woonzekerheid, maar ook naar de beschikbaarheid van diensten in de buurt en de locatie van de woning.
Uit deze eisen volgt dat dakloosheid de grootste schending van het woonrecht is. Mensenrechtelijk gezien moeten het bestrijden van dakloosheid en risico op dakloosheid dus de kern zijn van alle woonplannen.
Belangrijk hierbij is dat het mensenrechtelijk kader géén blauwdruk is voor beleid of te nemen maatregelen. Er zijn uiteenlopende manieren om het recht op wonen te garanderen en dakloosheid tegen te gaan. Het kader oordeelt bijvoorbeeld niet expliciet over de rol die marktpartijen moeten en kunnen spelen.
‘Maar je moet je als overheid wel continu afvragen: garandeer ik met mijn aanpak toegang tot voldoende betaalbare huisvesting, met name voor groepen in kwetsbare situaties?’, zegt De Vries.
Discussie openen
Om te zorgen dat het recht op wonen daadwerkelijk goed terugkomt in de lokale partijprogramma’s, ontwikkelde The Shift de Meetlat Recht op Wonen. Aan de hand van tientallen vragen kan je controleren of het programma het recht op wonen daadwerkelijk ondersteunt.
‘Met het instrument kan je continu toetsen of je programma past bij de mensenrechtelijke eisen voor het recht op wonen, zoals we die nationaal en internationaal hebben afgesproken. Dat kunnen de lokale politici zelf doen, of inwoners kunnen het gebruiken om het gesprek met bestuurders aan te gaan.’
Voor de meeste partijen en programma’s valt er nog veel te winnen, oordeelt De Vries. Dakloosheid wordt bijvoorbeeld in veel programma’s genoemd, maar niet expliciet als huisvestingsprobleem gezien. Het komt bijvoorbeeld maar heel mondjesmaat voor in de woonparagrafen. Ook hebben veel partijen wel aandacht voor discriminatie op de woningmarkt, maar dan vooral vanuit het perspectief van woningaanbieders. Naar de impact van eigen overheidsbeleid wordt nauwelijks gekeken, aldus de jurist. Ook rechtsbescherming en afdwingbaarheid van afspraken zijn volgens hem een zwak punt.
Staat eindverantwoordelijke
De vraag is wel of gemeenten de aangewezen partij zijn om het recht op huisvesting te garanderen. In het Nederlandse decentrale stelsel zijn zij veelal de uitvoerende overheid, maar juridisch gezien is ‘de staat’ eindverantwoordelijke. Dat betekent: de Rijksoverheid.
‘In Nederland is de tendens dat iedereen een eigen verantwoordelijkheid is. Maar in dit geval is dat niet zo, de staat is verantwoordelijk.’ Dat betekent niet dat het Rijk alles op zich moet nemen, ze kan delegeren en ingrijpen waar nodig. Of het huidige kabinet dat goed doet, betwijfelt De Vries.
In het coalitieakkoord is het recht op wonen volgens hem niet goed gewaarborgd. ‘Het is te vrijblijvend. Bouwen, bouwen, bouwen? Voor wie dan? Dat moet voor de mensen die nu in nood zitten. En dan moet je zorgen dat de gemeenten daar gehoor aan geven.’